Slechte kredieten blijven Europese banken achtervolgen
De zware economische crisis van de voorbije jaren laat in de Europese bankensector nog steeds haar sporen na. Bij tal van spelers, met name in de zuidelijke landen, staan onverminderd forse bedragen aan slechte kredieten op de balans.
Dat probleem treedt dezer dagen weer eens duidelijk aan het licht. In Spanje dreigde Banco Popular, qua omvang de nummer zes op de nationale ranglijst, erdoor om te vallen. Een overname door de Spaanse branchegenoot Santander bracht gisteren uitkomst.
Dat het niet goed ging met Banco Popular wisten we al langer. Zo meldde het concern in februari over 2016 een verlies van 3,5 miljard euro. Dat negatieve resultaat vloeide voort uit afschrijvingen op de portefeuille van hypotheken en overige financieringsconstructies in de sfeer van onroerend goed. De vorige topman, Angel Ron, die enkele jaren terug overheidssteun had afgeslagen, werd vervangen door de huidige bestuursvoorzitter Emilio Saracho. Maar die slaagde er evenmin in het tij te keren.
Prijsdalingen
Ook Banco Popular heeft in het verleden in overvloedige mate kapitaal verstrekt binnen de toen florerende vastgoedwereld. Na 2008 raakte in Spanje de huizenmarkt echter in een diepe crisis, met enorme prijsdalingen tot gevolg. Die ontwikkeling zadelde de bank op met tientallen miljarden euro’s aan leningen die waarschijnlijk nooit meer worden terugbetaald.
De afgelopen weken verdampte de beurskoers van Banco Popular. Het illustreert het tanende vertrouwen bij beleggers in de mogelijkheid om het faillissement af te wenden. Steeds meer particulieren haalden hun tegoeden bij de noodlijdende instelling weg. Dat veroorzaakte een acuut liquiditeitstekort. De onderneming zou spoedig niet meer aan haar verplichtingen kunnen voldoen. Overleg met de Europese Centrale Bank (ECB) en de voor dit soort situaties opgerichte Single Resolution Board resulteerde in de overname door Santander, voor de symbolische prijs van 1 euro.
Die naam kennen we in Nederland nog. Deze bank, de grootste van Spanje, maakte deel uit van het trio dat in 2007 ABN AMRO opkocht. De drie partijen –Fortis en Royal Bank of Scotland waren de twee andere– splitsten hun prooi op en verdeelden de buit. Santander ging er vandoor met de activiteiten in onder meer Zuid-Europa en Brazilië.
Na het uitbreken van de financiële crisis in 2008 kenden de overheden op grote schaal staatssteun toe om banken overeind te houden. Sinds 1 januari van dit jaar is in Europa, in het kader van de bankenunie, een zogeheten resolutiemechanisme van kracht. Dat voorziet in andere regels voor een reddingsoperatie dan destijds. Zij schrijven voor dat niet langer overheden, met geld van de belastingbetaler, te hulp schieten –een zogenoemde bail-out– maar dat een oplossing wordt gezocht binnen de bankensector en dat daarbij aandeelhouders en sommige bezitters van obligatiehouders mede opdraaien voor de verliezen. Bij Banco Popular is nu voor het eerst die aanpak toegepast. Geen overheidsingrijpen ditmaal.
Vorige week keurde de Europese Commissie het overlevingsplan goed voor Monte dei Paschi di Sienna, een Italiaanse bank en tevens de oudste ter wereld, die eveneens dreigde te sneuvelen door oninbare kredieten. Het geeft aan dat het leed nog niet geleden is.
Remmende factor
En daar ondervindt de economie als geheel de gevolgen van. Banken in problemen kunnen immers minder nieuwe leningen verstrekken aan bedrijven en dat betekent een remmende factor voor de groei.
Volgens schattingen omvat het bedrag aan oninbare leningen in Europa zo’n 1000 miljard euro. Er zijn wel eens plannen geopperd om al die ‘rommel’ onder te brengen in een zogeheten ”bad bank”. Die instelling moet dan de uitstaande kredieten afwikkelen, met daarbij inzet van middelen uit het noodfonds dat de banken gezamenlijk opbouwen. Dan zijn zij in één klap die last kwijt. Maar voor dat idee is te weinig draagvlak. De moeilijkheden concentreren zich in het zuiden van het continent en noordelijke landen als Duitsland voelen er niets voor mee te moeten betalen aan de rekening.