Buren van veehouderij hoeven zich over gezondheid niet ongerust te maken
Het kabinet wil de uitstoot van fijnstof door pluimveebedrijven binnen tien jaar minimaal halveren. Maar de aanleiding voor deze forse ambitie is onterecht, stellen Björn Domhof, Sjaak van Schaik, en Steven van Westreenen.
In 2016 heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het rapport ”Veehouderij en gezondheid omwonenden” (VGO) gepubliceerd. Het rapport gaat in op de (vermeende) gezondheidseffecten van wonen in de buurt van veehouderijen. Veel belanghebbenden, zoals lokale overheden en omwonenden, deden de afgelopen tijd een beroep op dit rapport. Maar een recente uitspraak van de Raad van State laat zien dat dit geheel onterecht is. Extra maatregelen die nu worden voorgesteld, zijn dan ook onterecht en bovendien onhaalbaar.
Het rapport bevat, naar het oordeel van onze hoogste bestuursrechter, geen algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten op basis waarvan zonder meer kan worden geconcludeerd dat een veehouderij onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid veroorzaakt. Deze uitspraak sluit aan bij een eerdere uitspraak van de Raad van State over het VGO-rapport, waarin ook al werd gesteld dat uit het onderzoek niet kan worden afgeleid dat de ontwikkeling van een bepaalde veehouderij onaanvaardbare negatieve gezondheidseffecten heeft.
Aanvaardbaar risico
Het rapport vormt dus geen aanleiding om geen medewerking te verlenen aan de ontwikkeling van de veehouderij, en dat is in feite goed nieuws voor veehouders. Het geeft geen pas om willekeurig welk rapport aan te halen en daarmee agrarische sector de nek om te draaien. Want dat is wat hier dreigde te gebeuren.
De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft voor de tweede keer geoordeeld dat het rapport geen significante gevaren voor de volksgezondheid laat zien. Laten we wel wezen: iedereen wil graag een goede leefomgeving. Daarover is geen enkele discussie. En natuurlijk heeft een veehouderij effect op de omgeving. Maar ook de veehouder wil alleen werken met aanvaarbare risico’s. Er is voldoende wet- en regelgeving in Nederland die dat voor de burger waarborgt.
Op 1 juni hebben staatssecretarissen Van Dam (Economische Zaken), Dijksma (Infrastructuur en Milieu) en Van Rijn (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) een gezamenlijke brief naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze brief informeren zij de Kamer over plannen om de uitstoot van fijnstof door pluimveebedrijven binnen tien jaar minimaal te halveren. In deze brief schrijven de staatssecretarissen dat de aanleiding voor de aangekondigde maatregelen eerdergenoemd VGO-rapport is. Daarin zouden „mogelijke aanwijzingen” staan dat „componenten afkomstig uit de veehouderij, zoals fijnstof en endotoxinen, mensen die in de buurt wonen van veehouderijen gevoeliger maken voor infecties.” Verder wordt gesteld dat de huidige normering uit het Besluit emissiearme huisvesting niet toereikend is om de fijnstofconcentratie in de buitenlucht voldoende te laten dalen. Daarom worden de emissie-eisen voor nieuwe pluimveestallen aangescherpt en komen er nieuwe emissie-eisen bij voor bestaande stallen. Een curieuze stap van het kabinet, juist nu de Raad van State voor de tweede keer heeft geoordeeld dat het VGO-rapport geen wetenschappelijke onderbouwing geeft voor de claim van onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid.
Fors ambitieuzer
De pluimveesector is overigens van goede wil om de fijnstofuitstoot aan te pakken, maar dit kan niet gebeuren op basis van oneigenlijke argumenten of onhaalbare vereisten. Eerder dit jaar was de pluimveesector nog in overleg met het kabinet om te komen tot een convenant voor het terugdringen van fijnstof, maar dat overleg is stukgelopen. Ons hebben berichten bereikt dat er consensus was tussen de pluimveesector en de overheid over een reductie van 40 procent bij bestaande stallen en 60 procent bij nieuwe stallen. Dat is niet niks.
De overheid komt nu, na het vastlopen van het overleg, met haar eigen plan, dat fors ambitieuzer is dan aanvankelijk besproken. Dit plan gaat namelijk uit van een reductie van 50 procent bij bestaande stallen en 70 procent bij nieuwe stallen. Het is de vraag of dit überhaupt te realiseren is. Op dit moment bestaan er geen systemen waarmee zo’n hoog reductiepercentage kan worden behaald.
De pluimveesector is de dupe en voelt zich dubbel gepakt. Neem de legkippensector. Onder maatschappelijke druk werd een aantal jaren geleden het traditionele kooihuisvestingssysteem verboden. In plaats daarvan worden legkippen gehouden in alternatieve huisvesting, zoals volière- of grondhuisvesting. Deze huisvesting heeft als groot nadeel dat de productie van fijnstof ten minste tien maal hoger ligt ten opzichte van kooihuisvesting. Het gevolg is dat, na jaren te hebben geïnvesteerd in dierenwelzijn, de pluimveesector ook de rekening gepresenteerd krijgt van de maatregelen om de fijnstofuitstoot weer te verminderen.
Wij pleiten ervoor dat, nu het kabinet met deze ambitieuze plannen naar buiten komt, er meer geld beschikbaar komt om kansrijke reductiemaatregelen nader te onderzoeken en de benodigde maatregelen te treffen. De pluimveehouders kunnen eenvoudigweg niet én de kosten van de omschakeling naar diervriendelijkere huisvesting opbrengen én daarbovenop de kosten van de verplichte reductiemaatregelen.
Bovendien draagt de veehouderij maar voor een deel bij aan de totale concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Een groot deel is afkomstig van de industrie en het (lucht)verkeer. Daar hoor ik verder niemand over.”
De auteurs zijn respectievelijk adviseurs en eigenaar van VanWestreenen Adviseurs.