Bedenkelijk erfgoed heeft functie als stoorzender
Omstreden monumenten en kunstuitingen kunnen we beter maar laten staan. Ze moeten ons pijn doen en tot schaamte leiden, opdat we ervan leren, stelt dr. Bart Wallet.
De afgelopen maanden kreeg ik herhaaldelijk dezelfde e-mail met de klemmende oproep om een petitie te tekenen met als doel de verwijdering van de zogenaamde ”Judensau” op de stadskerk in Wittenberg. Dit historische reliëf, ruim 700 jaar oud, symboliseert zonder enige twijfel een zwarte bladzijde in de geschiedenis van de christenheid.
Een ”Judensau” (Jodenzeug) is een afbeelding van een zwijn, met Joden die daarmee obscene handelingen verrichten. Dat is toch al een onsmakelijke afbeelding, maar voor Joden extra, omdat een zwijn voor hen een onrein dier is. Bovendien werd een zwijn in de middeleeuwen soms gezien als symbool van de duivel. Christenen wilden destijds kennelijk duidelijk maken dat Joden ‘duivelskinderen’ waren.
Kortom, de ”Judensau” is zonder enige twijfel een discriminerende, beledigende uiting van Jodenhaat. Dat deze haatdragende kunstuiting bovendien te vinden is op de stadskerk in Wittenberg, de moederkerk van de Reformatie, maakt het alleen maar pijnlijker. Onbewust legt de huidige kijker een verband met de anti-Joodse geschriften die de reformator Maarten Luther op latere leeftijd het licht deed zien. Daarin werd een taal gebruikt die nauw aansloot bij de beeldtaal van het reliëf. En inderdaad, Luther refereerde er in een van zijn boeken zelfs expliciet aan. Het initiatief om de ”Judensau” in 2017, het jaar van ”500 jaar Reformatie”, te verwijderen, is daarom bewust genomen.
Muur van Mussert
Toch heb ik, hoezeer het verwerpelijke van de Wittenbergse ”Judensau” ook buiten kijf staat, de bewuste petitie niet ondertekend. Het antwoord op de vraag hoe we met dit middeleeuwse element van de stadskerk moeten omgaan, hangt namelijk samen met een veel breder thema. Niet alleen in Wittenberg maar ook elders in Europa, inclusief Nederland, treffen we historisch erfgoed waarmee we ons ongemakkelijk voelen. Erfgoed waar we onmogelijk trots op kunnen zijn en dat ons de zwarte bladzijden van onze geschiedenis toont.
Zo speelde het afgelopen jaar in het Oostenrijkse Braunau am Inn de vraag wat er met het geboortehuis van Adolf Hitler moest gebeuren. Velen wilden het met de grond gelijk maken, uit afschuw over Hitlers wandaden en om te voorkomen dat het huis een bedevaartsplek voor neonazi’s zou worden. Uiteindelijk is echter besloten er juist een instelling in te vestigen die diametraal tegen Hitlers gedachtegoed ingaat: een hulporganisatie voor mensen met een verstandelijke beperking.
Ook in Nederland is zulk omstreden erfgoed te vinden, vaak verbonden aan ons koloniale verleden en aan de Tweede Wereldoorlog. Een duidelijk voorbeeld is de ”Muur van Mussert” in Lunteren: op die plek hield NSB-leider Mussert massale ”hagenspraken” voor zijn aanhang. De muur is inmiddels in ernstig vervallen staat en het debat over de toekomst ervan loopt al meer dan tien jaar.
De dilemma’s zijn duidelijk: door ”dadererfgoed” een monumentale status te geven, moet een deel van ons nationaal verleden behouden worden voor de toekomst. Tegelijkertijd wil niemand dat zo’n daderplek uitgroeit tot een bron van inspiratie voor extreemrechtse groeperingen.
Ruimten van bezinning
Het simpelweg verwijderen van dadererfgoed en van historische anti-Joodse uitingen is echter in veel gevallen een te gemakkelijke oplossing. We oordelen dan als morele rechters over het verleden en verwijderen alles in onze publieke ruimte wat herinnert aan verkeerde keuzes en opvattingen van onze voorouders. Het resultaat is een schoongepoetste, ‘zuivere’ publieke ruimte, inclusief historische kerken.
Daardoor begaan we echter onvermijdelijk een nieuwe fout. We presenteren onszelf en de toekomstige generaties een selectief beeld van het verleden, waarin alleen nog voorkomt waarop we trots kunnen zijn.
Het vergt enige moed, maar de beste oplossing is toch om omstreden monumenten en kunstuitingen te laten staan. Die moeten daar staan als stoorzenders, ze moeten ons pijn doen en tot schaamte leiden. We moeten schuld uit het verleden niet ontlopen, maar ons ermee confronteren. Laten we de kans grijpen om deze plekken en kunstuitingen, die we op geen enkele manier goed kunnen en willen praten, uit te laten groeien tot ruimten van bezinning.
Wie de mooie stadskerk van Wittenberg bezoekt, moet bij de rondleiding niet alleen horen over de eerste protestantse avondmaalsviering in het gebouw, maar ook over de schaduw die anti-Joodse uitingen eeuwenlang wierpen over het kerkelijk erfgoed. Een plaquette kan uitleggen waar dergelijke anti-Joodse stereotyperingen allemaal toe geleid hebben. De afzichtelijke ”Judensau” kan zo een nieuwe, pedagogische betekenis krijgen. We moeten het verleden niet willen herschrijven, maar daarvan wel leren.
De auteur is als historicus, gespecialiseerd in Joodse geschiedenis, verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam.