Toezicht op euthanasiepraktijk dreigt lege huls te worden
Van sommige onderzoeksrapporten lijkt de essentie gemakkelijk in één enkele zin te kunnen worden vervat. Het dinsdag verschenen evaluatieonderzoek over het functioneren van de euthanasiewet is daarvan een voorbeeld. „Maatschappelijke steun voor euthanasiewet is groot”, luidde de kop boven een persbericht van de organisatie die bij het evaluatieonderzoek het voortouw nam. Dat klopt; 88 procent van de bevolking is lovend over de wet.
Toch valt er meer te zeggen. De secularisatie, het stijgende opleidingsniveau en de emancipatie van het individu droegen in veel West-Europese landen bij aan de groeiende acceptatie van euthanasie, concludeerden wetenschapper Joachim Cohen en zijn collega’s al in 2006. Maar niet als enige; de groeicurve is niet overal hetzelfde en laat aparte pieken zien. Zeer waarschijnlijk, schreef Cohen, spelen de massamedia en de manier waarop zij de voorvechters van euthanasie een heldenstatus bezorgen daarbij een grote rol.
Dankzij bedenkelijke initiatieven zoals de Week van de Euthanasie krijgt de Nederlandse mediaconsument frequent documentaires en reportages voorgeschoteld waarin mondige en zelfbewuste burgers, vaak tot opluchting van hun omgeving, kiezen voor euthanasie. Dat maakt, het geruststellende effect van deze mediaproducties ten spijt, een grondige bezinning op de Nederlandse praktijk echter bepaald niet overbodig. Integendeel. Terwijl actieve levensbeëindiging in Nederland ruimer wordt toegepast, neemt de controle op de praktijk af, toont het gisteren verschenen rapport. Zo’n 80 procent van de bij de toetsingscommissies binnenkomende euthanasiemeldingen wordt inmiddels beoordeeld als ”niet vragen oproepend” en via een verkorte, digitale procedure afgedaan.
Te vrezen valt dat het daar niet bij blijft. In het juristenblad Ars Aequi vroeg een gezaghebbend juriste, in de wereld van de euthanasielobby een grootheid, zich recent af hoelang het nog noodzakelijk en wenselijk is om élke verrichte euthanasie apart te blijven toetsen. Zij wierp de vraag op of euthanasie bij een terminale zieke patiënt met een beperkte levensverwachting inmiddels geen normaal medisch handelen is.
Zo’n 30 procent van de voor het rapport geënquêteerde leden van de toetsingscommissies ervaart een kwaliteitsverschil tussen de afhandeling van vragen oproepende en niet vragen oproepende meldingen. Met enige regelmaat herzien de commissies hun eerste inschatting en merken zij een dossier alsnog aan als controversieel. Welke meldingen betrof het? Was de zorg aan de betreffende patiënten optimaal, de voorlichting over de behandelmogelijkheden evenwichtig en zorgvuldig? Het rapport merkt slechts concluderend op dat de leden over het algemeen tevreden zijn „over het functioneren van elkaar en van de commissie als geheel.”
Dat is mager, alsof al de 6091(!) patiënten die vorig jaar overleden door euthanasie kozen voor deze controversiële en tegennatuurlijke stap in een eldorado van zelfredzaamheid, zonder enige sociale druk. Die werkelijkheid bestaat alleen in de documentaires die in de Week van de Euthanasie worden uitgezonden.
Een grondige toetsing van elke melding blijft dringend gewenst.