Als christen zelf ook kritische vragen stellen
In het gesprek met niet-christelijke medemensen moeten christenen niet alleen zelf kritische vragen incasseren, meent Klaus J. Diehl. Ze moeten die ook stellen.
Gesprekken over het geloof tussen christenen en niet-christenen lonen vooral de moeite als beiden zich op gelijke ooghoogte bevinden, als de één zich niet boven de ander verheven voelt, zich juist onder hem voelt staan dan wel onder druk staat zichzelf te rechtvaardigen. Het is bijvoorbeeld fataal als in zo’n gesprek christenen hun voorsprong in kennis en ervaring zo gebruiken dat de ander het gevoel heeft tamelijk dom te zijn. Gevolg is dan dat hij -om zich in de toekomst niet nog eens aan ’zwakte’ te hoeven blootstellen- de dialoog met christenen voortaan zal mijden. Uitspraken als: „U weet wel, waarom Saulus in een Paulus veranderde”, veronderstellen een bijbelkennis die vandaag de dag zelfs onder opgeleide mensen uitzondering begint te worden. De geestelijke grondwaterspiegel is de laatste decennia dramatisch gedaald. Daarom moeten we bij de ontmoeting met onze niet-christelijke medemens geen al te grote bijbelkennis veronderstellen. Evenmin moeten we hen met een grote hoeveelheid details uit de Heilige Schrift overspoelen. Veel ijverige christenen zijn er immers van overtuigd dat hun getuigenis in de wereld sterker is naarmate er maar zoveel mogelijk teksten uit de Bijbel worden geciteerd, liefst met precieze opgave. Maar teksten die als kanonkogels worden ’afgevuurd’, hebben meestal een andere dan het gewenste effect. Ze ’verslaan’ de ander, of dwingen hem op z’n minst dekking te zoeken - in plaats van dat ze hem aansporen bij dit Woord te gaan leven.
Aangeklaagd
Ongelijke posities in gesprekken over de Bijbel en het geloof ontstaan ook om een andere reden. Ik ervaar zelf elke keer in zo’n gesprek hoe ik als christen op het beklaagdenbankje wordt gezet: men ziet mij als een verdediger en verwacht daarom van mij dat ik mijn geloof rechtvaardig. Tot op vandaag is de meeste gestelde vraag aan christenen: „Hoe kan God dit toelaten?” Of het nu gaat om aardbevingen, hongersnoden, terreuraanvallen of persoonlijke drama’s, steeds heet het: „Hoe kunnen jullie over een God van liefde praten, als Hij zulke verschrikkelijke dingen toelaat?”
Soms spreekt uit deze vraag werkelijk een diepe betrokkenheid, een overweldigd zijn door eigen smart zodat men aan Gods goedheid twijfelt. In zo’n geval probeer ik mee te voelen met deze nood en haar zwijgend te delen, in de hoop dat God me een woord schenkt waarmee ik zo’n getroffen mens kan troosten. Maar veel mensen die zich bezighouden met de oude vraag naar de godsregering klagen God aan. Dan loop ik niet in de val. Ik laat me niet in de rol van advocaat van God dringen. In tegendeel: ik stel zelf de vraag of wij mensen niet allereerst de verantwoordelijkheid dragen voor wat we de Schepper in de schoenen schuiven. Het getuigt van intellectuele onoprechtheid God verantwoordelijk te houden voor alle rampen en onheilen in deze wereld, terwijl we alle welvaart graag aan onszelf toeschrijven. Voor veel niet-christenen heeft de vraag naar de ”theodicee”, de godsregering, puur de functie van een alibi: ze willen de aanspraak van God op hun eigen leven ermee ongedaan maken.
In elk geval behoort tot een gelijk gesprek met onze niet-christelijke medemens ook dat christenen niet alleen kritische vragen over hun geloof incasseren, maar ook zelf vragen stellen.
Belast verleden
In de ontmoeting met critici wordt christenen altijd het falen van 2000 jaar christendom voor de voeten geworpen: de gewelddadige zending, de kruistochten, de inquisitie, heksenverbrandingen, kolonialisme, godsdienstoorlogen - het is een lange lijst. En dat alles gebeurde in naam van het christendom en tot ’eer’ van God. Hoe moeten christenen zich opstellen? De historische daden kleineren, rechtvaardigen, verontschuldigen? Nee. Hier rest slechts één reactie: onvoorwaardelijke openheid, en toegeven dat de geschiedenis van het christelijk geloof ook een verhaal is van schuld en falen, waarin het Evangelie van Gods liefde vaak werd verduisterd en verraden. In elk geval moet beslist worden weersproken dat alle godsdiensten, zonder uitzondering, tenderen naar geweld, zoals onlangs in ”Der Spiegel” werd betoogd. Wat er ook voor verschrikkelijks in naam van het christendom is begaan, het laat zich niet uit het getuigenis van de Heilige Schrift afleiden of erdoor rechtvaardigen. Evenmin staat de kerkgeschiedenis alleen maar in het teken van schuld en falen. Ze heeft ook veel goeds totstandgebracht als het gaat over cultuur en onderwijs, over gerechtigheid en solidariteit met de nood van medemensen. In gesprekken met niet-christenen moet men een kritische confrontatie met de kerkgeschiedenis niet uit de weg gaan. Maar het moet ons er niet van weerhouden de vraag naar de Heere van de kerk en de vraag naar onze persoonlijke verhouding tot Hem aan de orde te stellen. Ik zeg in een gesprek wel eens: „Toegegeven, de kerkgeschiedenis stoot soms eerder af, dan dat je erdoor bij het christelijk geloof betrokken raakt. Maar mij interesseert de vraag of u met de God van de christenen, met Jezus Christus, dezelfde problemen heeft als met Zijn kerk.”
Luiheid
Ook kan er niet gesproken worden over het geloof met andersdenkenden, of er wordt wel opgemerkt hoe beslist noodzakelijk het is temidden van de vele godsdiensten en wereldbeschouwingen tolerant te zijn. Tolerantie, het is inmiddels een toverwoord geworden, een soort Sesam-open-u voor elke dialoog tussen verschillende geloofsrichtingen. Maar wat betekent het? Betekent tolerantie -in aansluiting bij de parabel van de drie ringen van Lessing uit het drama ”Nathan der Weise”- dat geen van de grote wereldgodsdiensten de hele waarheid vertegenwoordigt? Betekent tolerantie dat ze allemaal slechts een aspect van de volle waarheid weerspiegelen? Betekent tolerantie: zie er maar vanaf je eigen geloof absoluut voor waarachtig te houden? Moet aan andersdenkenden maar worden toegegeven dat hun geloof ook aspecten van de waarheid bevat?
In het postmoderne klimaat loopt dit begrip van tolerantie uit op een ontkenning van een absolute, voor iedereen geldige waarheid. Gevolg is dat een strijd om de waarheid de moeite niet meer waard is. Want iedereen kan volgens zijn eigen methode zalig worden. In het spoor van dit denken worden tegenwoordig de verschillen tussen de grote godsdiensten graag genivelleerd, volgens het motto: uiteindelijk geloven we in dezelfde god, of we nu Allah of Jezus aanbidden. Zo’n houding openbaart óf een illusionair droomdenken, óf een schrikwekkende luiheid van denken.
Christenen verstaan onder tolerantie iets anders. Ze kunnen niet meer terug achter die overweldigende boodschap dat in Jezus Christus de gehele, voor alle mensen geldige waarheid, is verschenen. Maar met dezelfde hartstocht waarmee ze de waarheid van Christus aannemen, zullen ze ook andersdenkenden tolereren. Dat betekent: inspanning leveren dat andersdenkenden voor hun overtuigingen kunnen uitkomen en hun -vanuit christelijk oogpunt valse - geloof in de praktijk kunnen brengen. Zo’n tolerantie respecteert de overtuiging van anderen - en lijdt er tegelijk onder dat andere mensen het eigen geloof nog niet kunnen delen.
De auteur is commissaris voor zendingszaken van de Lutherse Kerk in Westfalen.