Een Bisschop stelt orde op zaken in Ridderkerk
Gaat Ridderkerk in 1574 over tot de Reformatie, het duurt vervolgens nog wel even voordat er van een enigszins gestroomlijnd kerkelijk leven sprake is. Dat dit er toch komt, is met name toe te schrijven aan de vijfde predikant, met de achternaam... Bisschop.
Wat gaat eraan vooraf?
Erg lekker lijkt het in de jaren voorafgaand aan 1574 niet te lopen in de Ridderkerkse parochiekerk, gewijd aan Sint-Joris. In 1561 klagen advocaten bij de ambachtsheer over „wilde en woeste uitgaven” van de pastoor, Cornelis Joppe, van Bleskensgraaf: ƒ 20,- olie voor de lampen in de kerk, misbrood circa ƒ 15,-, wijn „voor de communicanten en de missen omtrent ƒ 12,-”, en zo verder.
Onder zijn opvolger, pastoor Willem Woutersz, gaat het waarschijnlijk wel beter. In elk geval zit die stevig in het zadel: na de omwenteling weigert hij zijn woning te verlaten. Eerst moet hij maar eens zijn afgezet, vindt hij. Pas in 1575 vertrekt hij, onder dwang. Maar dan is de eerste gereformeerde predikant, Caspar Anthonissen van Gendt, ook alweer weg, naar Leiden.
Hoe krijgt de Reformatie in Ridderkerk gestalte?
De watergeuzen houden er in 1572 stevig huis. Mogelijk was hun voornaamste doel het klooster dat in de kom van het dorp zou hebben gestaan (maar waarvan het bestaan nooit is vastgesteld). En: ambachtsheer Johan van Merode was Spaansgezind gebleven. Hoe dan ook, de geuzen onder leiding van graaf Willem van der Marck, heer van Lumey, laten de dorpskerk niet ongemoeid. Daar breken zij de archiefkist open die zich in de sacristie (de latere kerkenraadskamer) bevindt. De inhoud gooien zij op het plein. Weliswaar weet de koster veel documentatie weer bijeen te rapen, maar er gaat ook veel verloren, of is besmeurd.
In januari 1574 schikt de gereformeerde classis Dordrecht Ridderkerk zijn eerste predikant toe, Caspar Anthonissen van Gendt. „In welcken tijdt dat hij hier gepredict heeft, de kercke gantz gesuverd is van beelden altaren ende andere afgoderij”, aldus de kerkenraadsnotulen.
Het is evenwel lastig werken voor de predikant: hij kan zich nog niet in Ridderkerk vestigen – pastoor Woutersz weigert immers zijn woning te verlaten. Hij blijft dan ook „tot Dordrecht sijn woonstede” houden. „Vanuit Dordrecht moest hij dus telkens over land en water naar zijn arbeidsterrein om door preken en praten de harten van mensen te winnen”, schrijft prof. dr. F. A. van Lieburg in zijn inleiding op het boek ”Een gemeente in opbouw”, met daarin een transcriptie van de kerkenraadsnotulen van de jaren 1574 tot 1675.
Overigens herinnert een stenen ornament (er wordt ook gesproken van een wijwatersteentje), ingemetseld aan de voet van de noordzijde van de toren, aan de tijd dat Ridderkerk nog rooms-katholiek was.
Hoe groot is de gemeente in de beginjaren?
Erg ontvankelijk blijken de dorpelingen niet voor de nieuwe leer. Het optreden van de watergeuzen zal hier ook geen goed aan hebben gedaan. Vijf jaar na het begin van de reformatie in Ridderkerk telt de gemeente negentien „lidmaeten”: tien mannen en negen vrouwen, inclusief predikant Johannes Rochus en zijn echtgenote, en schoolmeester Hugo Pietersz. „Dese hebben alle het broot des Heeren met ons gebroken op den Paschedach anno Domini 1580 den 3en April”, noteert Johannes Rochus later. Onder zijn predikantschap speelt trouwens ook de eerste tuchtzaak: Cornelis Pietersz, lid vanaf het begin, wordt de toegang tot het heilig avondmaal ontzegd vanwege zijn levenswandel.
Het aantal leden neemt maar langzaam toe, al is niet uitgesloten dat ook „liefhebbers van de gereformeerde religie” de diensten hebben bijgewoond. Zij willen de zaak eerst maar eens aankijken. In 1718 vermeldt de lijst 289 leden.
Wie is de eerste predikant?
Zijn naam viel al: Caspar Anthonissen van Gendt. De Ds. Caspar van Gendtstraat, in het centrum van Ridderkerk, houdt de herinnering aan hem levend. De predikant, geboren in Arnhem, ontving zijn theologische opleiding niet bij de minsten: hij studeerde in Heidelberg, waar hij les kreeg van onder anderen Zacharias Ursinus en Caspar Olevianus.
Hoe ontwikkelt de gemeente zich verder?
Ds. Van Gendt, in januari 1574 gekomen, vertrekt in april 1575 alweer, mede om financiële redenen: de Ridderkerkers kunnen hem eigenlijk niet onderhouden. Zijn opvolger, ds. Matthias Pietersz Dijckman, doet door zijn „onbehoorlick leven” de zaak van de Reformatie bepaald geen goed, al wordt in deze periode de gemeente wel officieel „gestichtet.”
Beter gaat het ten tijde van ds. Johannes Rochus en ds. Hubrecht de Rijcke. Zo worden er op 8 november 1579 twee ouderlingen bevestigd. Ook deze predikanten blijven echter maar kort in Ridderkerk.
Pas nadat Johannes Bisschop op 6 mei 1584 intrede heeft gedaan, krijgt de jonge gemeente écht vorm, ook kerkordelijk. Het is ook ds. Bisschop die, op 3 juni 1584, begint met het notuleren van „kerkenraeds handelingen.” Aan deze –geliefde– predikant, die pas in 1593 vertrekt, heeft Ridderkerk het dan ook te danken dat er zo veel van zijn kerkelijke geschiedenis op schrift is gesteld. Waarin bijvoorbeeld, bij alle (zondige) menselijkheid, te lezen is hoeveel mensen, ook van buitenaf, in de loop der jaren „tot een litmaet van Christi gemeijnte alhier” zijn aangenomen. Onder wie –notulen 1 oktober 1670– Willem Jansen de Kinder, „zijnde papist geweest.”
Dit is deel 14 in de serie Reformatie in de Nederlanden. Op 16 mei deel 15: Asperen.