Beteugeling
Jozua 24:15
„Aangaande mij en mijn huis, wij zullen de Heere dienen.”
Het is zeker waar dat onder een volk altijd roekelozen en doorbrekende goddelozen gevonden worden, die zich voor hun boosheid niet schamen als zij door vrees niet bedwongen worden. Zo moeten de christelijke overheden Gods Woord daarin verheerlijken dat zij door goede wetten en strenge uitvoering daarvan de boosheid en openbare gruwelen tegengaan. „Een zweep is voor het paard, een toom voor de ezel, en een roede voor de rug der zotten”, zegt Salomo (Spreuken 26:3). Want de bozen hebben geen grotere aanlokking tot de zonden dan de hoop om niet gestraft te zullen worden. Toen er geen koning in Israël was om het boze te straffen, deed ieder wat hem goed dacht (Richteren 19).
Door het straffen van de bozen worden daarentegen de bozen gezuiverd (Spreuken 20:30). Maar als de zonden door straffen geweerd worden, zullen zij zich in ieder geval bedwingen, zodat zij niet zo stout durven doorbreken. Zij zullen ook anderen bedwingen, die hen zouden navolgen. Want hun straf doet velen vrezen (Deuteronomium 21:21 en 19:19). Koning David, de man naar Gods hart, maakte daarom dagelijks zijn werk van deze (koninklijke) plicht.
Abraham van de Velde,
predikant te Middelburg
(”Wonderen des Allerhoogsten”, 1669)