Financiële integratie in eurozone: nog een wereld te winnen
De financiële markten voor consumenten én bedrijven zijn binnen de eurozone nog erg gefragmenteerd, stelt Teunis Brosens. Verdere integratie kan meer concurrentie en lagere prijzen brengen.
Financiële integratie in de eurozone dient twee doelen: het verhogen van de financiële stabiliteit, en het bevorderen van concurrentie en efficiëntie. Verdere integratie is echter wel gewenst om de volle vruchten van een geïntegreerde eurozone te plukken.
De komst van de Bankenunie, met de Europese Centrale Bank als toezichthouder en afspraken over de aanpak van banken die in financiële problemen zijn geraakt, dragen bij aan stabiliteit. Maar markten zijn nog gefragmenteerd. De consument ziet de voordelen van meer integratie nog niet direct in zijn portemonnee terug.
De afgelopen jaren zijn belangrijke stappen gezet om de eurozone op financieel terrein verder te integreren. De Bankenunie is hiervan het belangrijkste voorbeeld. Het verhogen van de stabiliteit is een belangrijke doelstelling. Maar laten we niet vergeten dat een geïntegreerde financiële markt ook in directere zin voordelig kan zijn voor Europese consumenten en bedrijven. Een volledig opgetuigde Bankenunie en een goed werkende Kapitaalmarktunie, stellen financieel dienstverleners en consumenten in staat om eenvoudig over de grens actief te worden. Dit bevordert concurrentie en innovatie en zorgt uiteindelijk dus voor betere dienstverlening tegen lagere prijzen.
Over de grens
Een inventarisatie van de huidige situatie in de eurozone leert echter dat van één markt voor financiële diensten nog lang geen sprake is. Uiteenlopende depositotarieven zijn er de duidelijkste indicator van dat markten nog gefragmenteerd en nationaal georiënteerd zijn. Zo krijgen klanten in de eurozone nog zeer uiteenlopende rentes betaald op hun banktegoeden. De gemiddelde vergoeding op banktegoeden in België bedraagt inmiddels nog slechts 0,03 procent. Als Belgen hun spaargeld over de grens zouden brengen, zouden ze in Nederland het tienvoudige kunnen krijgen, zo’n 0,32 procent. In Frankrijk zelfs 0,45 procent.
Dat Europeanen niet massaal hun spaargeld over de grens stallen, is te wijten aan het feit het openen van een rekening in het buitenland, ondanks Europese regelgeving, niet altijd eenvoudig of überhaupt mogelijk is. Zo zijn spaarrekeningen vaak gekoppeld aan betaalrekeningen. Betaalsystemen zijn nog veelal nationaal georiënteerd (denk aan iDeal in Nederland) en niet iedere verkoper accepteert buitenlandse EU-rekeningnummers. Je komt in Nederland dus niet ver met bijvoorbeeld een Franse betaalrekening.
Beperkingen
Verder zijn er vaak aanvullende nationale beperkingen, ingesteld om bijvoorbeeld witwassen tegen te gaan. Zo moet je in sommige landen belastingplichtig zijn om een rekening te kunnen openen, of is er een identificatieplicht waaraan klanten alleen kunnen voldoen door fysiek in een bankkantoor te verschijnen. Gevolg is dat in de meeste eurolanden nog geen 2 procent van de banktegoeden bij een bank over de grens staat.
Worden Belgen, Spanjaarden en Portugezen nu een poot uitgedraaid door de banken? En hebben anderzijds Franse en Italiaanse banken hun beprijzingsmodellen niet op orde? Die conclusies zijn voorbarig.
De uiteenlopende rentes hebben alles te maken met gefragmenteerde markten en gebrekkige financiële integratie. Naast genoemde verschillen in nationale regels zijn banken door nationaal georiënteerde prudentiële regelgeving niet in staat om activa en verplichtingen vrijelijk door de eurozone te verplaatsen. Dit heeft tot gevolg dat er in België tegenover de bancaire tegoeden relatief weinig kredieten staan. In Nederland is dat precies andersom, banken hebben hier van oudsher een depositofinancieringsgat. Dat zorgt ervoor dat banken in Nederland een hogere rente geven op banktegoeden dan in België. Daarnaast zijn er andere landspecifieke bijzonderheden.
Nationale gewoonten
Een vergelijking van leentarieven tussen landen is lastiger. De risico’s per land zijn verschillend. Sinds de crisis is weer glashelder dat, ondanks de muntunie, de economieën van de eurozone deels nog hun eigen cyclus volgen. De contrasten in de eurozone zijn dus groot. Nationale regelgeving, gewoontes en voorkeuren spelen ook een rol. Zo financieren huishoudens in de eurozone zich heel verschillend. Hypothecair krediet is het goedkoopst, terwijl consumptief krediet in de regel het duurst is. In Nederland is 92,8 procent van het bancair krediet aan huishoudens hypothecair. In Italië is dit maar 59,1 procent.
Finnen betalen op dit moment de laagste rentes. Hypotheken beslaan weliswaar slechts 75 procent van hun schuldportfolio, maar Finnen kiezen in grote meerderheid voor variabele rentes op hun hypotheken, die op dit moment zeer laag liggen. Nederlanders spelen liever op zeker door de rente voor een langere periode vast te zetten (tegen een hoger tarief). Ook voor leningen geldt dat slechts een klein percentage consumenten, in de meeste eurolanden 1,5 procent of minder, een krediet over de grens afsluit. Ook hier lijkt ruimte voor meer concurrentie.
Voor bedrijven ligt de situatie iets anders. Met name voor grotere bedrijven is het eenvoudiger om breder op zoek te gaan naar financiering, bij banken over de grens of door obligaties uit te geven op de kapitaalmarkt. Toch is ook de mate waarin binnenlandse (niet-financiële) bedrijven worden gefinancierd door buitenlandse banken in de meeste eurolanden vrij beperkt (in Nederland is dit 14,7 procent, in de grote eurolanden ruim onder de 10 procent).
Langzaam
Verder valt op dat de mate waarin de kapitaalmarkt als financieringsbron fungeert, sterk uiteenloopt tussen landen. Het Franse bedrijfsleven is koploper in de eurozone, daar heeft 22,8 procent van de bedrijfsfinanciering de vorm van obligaties. Dat is bijna het dubbele van het gemiddelde van 12 procent in de eurozone. Hekkensluiter is Spanje, waar obligaties slechts 2,6 procent van de financiering vertegenwoordigen. De afhankelijkheid van banken voor financiering ligt met 61,3 procent het hoogst in Italië. Gemiddeld verzorgen banken in de eurozone 35 procent van de bedrijfsfinanciering. Voor het mkb zijn banken vaak zelfs het enige loket.
Banken rekenen uiteenlopende tarieven aan bedrijven tussen eurolanden. Daarbij past natuurlijk de opmerking dat deze verschillen zeker niet alleen een gebrek aan financiële integratie weerspiegelen, maar ook uiteenlopende risico’s en institutionele verschillen.
Voor verdere integratie is het nodig dat de Bankenunie en de Kapitaalmarktunie verder worden opgetuigd en geïmplementeerd. Helaas gaan vorderingen op dit terrein langzaam. De Bankenunie is voorlopig vastgelopen op het Europese depositogarantiestelsel. Het Verenigd Koninkrijk, waar het leeuwendeel van de Europese kapitaalmarkt zich bevindt, is op weg naar de uitgang en zal geen inspanningen meer doen om de Kapitaalmarktunie te bevorderen. Het is aan de achterblijvende lidstaten om de concurrentie en efficiëntie op financieel terrein te bevorderen door de Bankenunie af te maken, nationale regulering te harmoniseren, en vaart te zetten achter realisatie van de Kapitaalmarktunie.
De auteur werkt sinds 2010 bij het ING Economisch Bureau. Hij is in 2001 afgestudeerd in zowel Economie als Filosofie bij de Universiteit van Tilburg. Dit artikel verscheen eerder op economisch platform Mejudice.nl