Gekleurde studie over kerkrecht
Kerkrechtdeskundige dr. D. de Vos schreef een omvangrijke studie van bijna duizend bladzijden: ”Hervormd en gereformeerd kerkrecht. Een vergelijking”.
In het boek heeft dr. De Vos een respectabele hoeveelheid literatuur verwerkt. Er zijn lezenswaardige historische overzichten opgenomen over bijvoorbeeld de positie en de functie van de belijdenis vanaf de zestiende eeuw, over het ambt en de ambtelijke vergaderingen. De auteur geeft brede beschouwingen over het natuurrecht en beschrijft internationale visies over gemeente en lidmaatschap. Deze studie geeft veel informatie voor wie geïnteresseerd is in de principia van het kerkrecht.
Hervormd en gereformeerd
Bij dit alles is het de auteur erom te doen aan te tonen dat er een principieel onderscheid is tussen het gereformeerd en het hervormd kerkrecht. Met het gereformeerd kerkrecht doelt hij op het kerkrecht zoals zich dat vanaf de zestiende eeuw heeft ontwikkeld. Daarin zijn de belijdenisgeschriften bepalend voor het kerk-zijn. De kerk presenteert zich aan de overheid door haar geloofsbelijdenis aan te bieden, maar beschouwt zich niet als een organisatie overeenkomstig het recht van de staat.
Voor het hervormd kerkrecht staat het bestuursreglement model dat in 1816 door koning Willem I aan de Nederlandse Hervormde Kerk werd opgelegd. De gereformeerde kerk werd het hervormd genootschap, een civielrechtelijke vereniging, bestuurd door middel van een reglement.
Vervolgens gaat dr. De Vos in op de vraag hoe de hervormde kerkorde van 1951 beoordeeld moet worden. Daarin wordt uitgesproken dat de kerk in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift overeenkomstig haar belijdenis openbaring is van de ene christelijke kerk. Zij belijdt haar geloof in gemeenschap met de belijdenis. Hij komt tot de conclusie dat de Nederlandse Hervormde Kerk van 1951 tot aan 2004 volgens haar kerkorde „formeel een gereformeerde kerk” was, al bleef ze in de praktijk „pluraal als tevoren.”
Protestantse kerkorde
Daarmee komen we bij het centrale thema van dit boek: De Vos betoogt dat de Hervormde Kerk dit laatste restje van het gereformeerde DNA verspeeld heeft tijdens het Samen-op-Wegproces. „In het Samen-op-Wegproces heeft de Nederlandse Hervormde Kerk expliciet aansluiting willen zoeken bij genoemd Reglement 1816/1852.” Hij meent dat het hervormd kerkrecht van de negentiende eeuw is voortgezet in de Protestantse Kerk in Nederland. Omdat er over de kerk weer werd gesproken als kerkgenootschap, waarvan de gemeenten deel zijn. Hij richt zijn pijlen daarbij met name op het rapport ”Om de eenheid en de heelheid van de kerk” (2001). De Vos ziet daarin een principiële koerswijziging ten opzichte van de hervormde kerkorde van 1951.
Daarin slaat hij de plank echter mis: er was helemaal geen sprake van een koerswijziging ten aanzien van het vraagstuk ”kerk en gemeenten”, integendeel. Het ging er juist om te laten zien dat deze verhoudingen ongewijzigd waren gebleven, ook onder de hervormde kerkorde van 1951 en dat het –net als in de tijd van de Doleantie– voor gemeenten niet mogelijk was zich los te maken van de kerk.
De aanleiding van dit rapport was dat (onder andere door het Comité tot behoud van de Nederlandse Hervormde Kerk) werd beweerd dat bezwaarde gemeenten zonder problemen de Hervormde Kerk zouden kunnen voortzetten. De synode vond het nodig om aan de verwarring die daardoor werd gesticht een einde te maken door duidelijk te maken dat deze voorstelling van zaken onjuist was. Ze heeft in het rapport ”Om de eenheid en de heelheid” laten zien dat de Hervormde Kerk ook na 1951 één kerk is die „bestaat uit al de hervormde gemeenten” (art. I HKO). En dat de Nederlandse Hervormde Kerk (ook in haar kerkorde van 1951) niet kan worden getypeerd in de termen van het Doleantie-kerkrecht. Daar sloten plaatselijke gemeenten zich op basis van vrijwilligheid aan tot een kerkverband, met de mogelijkheid zich van dat verband weer los te maken. Die mogelijkheid bestond niet in de Hervormde Kerk en bestaat nog niet in de Protestantse Kerk.
Tegenstelling
Om de tegenstelling tussen de hervormde kerkorde van 1951 en de protestantse kerkorde van 2004 kracht bij te zetten bedient De Vos zich soms van merkwaardige argumenten. Zo betoogt hij dat de hervormde kerkorde voornamelijk was voorbereid door een reeks hoogleraren en andere deskundigen, terwijl de protestantse kerkorde gemaakt is door bureaucraten en bestuurders (wat overigens onjuist is).
Hij stelt dat de Nederlandse Hervormde Kerk door het Samen-op-Wegproces is veranderd „in een civielrechtelijke organisatie, een kerkgenootschap van een pluraal geloofskarakter, dat geen belijdenisfundament meer kende en dus ook geen mogelijkheid tot opzicht over leer en leven. Het civielrechtelijke karakter maakte wijziging van belijdenis en kerkfusie mogelijk.”
Hij meent dus dat de kerkvereniging is gebaseerd op wat hij noemt „de civielrechtelijke aard van het kerkrecht”: „verschillende organisaties naar burgerlijk recht kunnen overeenkomstig of naar analogie van de civielrechtelijke fusie tot één organisatie samensmelten. Die civielrechtelijke fusie kan bij een notaris worden bezegeld.”
Daarmee miskent De Vos dat de vereniging in de eerste plaats een kerkelijke eenwording was, op grond van art. XXVI van de hervormde kerkorde: „De Nederlandse Hervormde Kerk zoekt hereniging met andere Kerken, waarmee eenheid of verwantschap bestaat in geloof en kerkorde.” De kerk in al haar verbanden is in dit proces van eenwording zeer intensief betrokken geweest, gedurende een groot aantal jaren. De uiteindelijke besluitvorming is genomen in de synodevergaderingen op 12 december 2003 die werden besloten met een gemeenschappelijke kerkdienst in de Domkerk van Utrecht. Dáár kwam de kerkelijke vereniging tot stand. Dat er een paar maanden later ook een notariële akte moest worden getekend waarin de juridische fusie werd geregeld, spreekt voor zich: de kerk en haar gemeenten bezitten nu eenmaal ook rechtspersoonlijkheid en ook die aangelegenheden moeten ordelijk worden geregeld. Maar het is onzinnig om te beweren dat de NHK of de PKN primair moet worden aangemerkt als een civielrechtelijke organisatie: ze verstaan zichzelf als „openbaring van de ene heilige apostolische en katholieke of algemene christelijke Kerk.” Daar ligt haar wezen.
Gekleurd
De Vos maakt van de wijze van werken binnen de PKN (in „beleid en bureaucratie”) een karikatuur. Ook op andere plaatsen is er sprake van een gekleurde weergave. Wie iemand wil bestrijden behoort daarbij recht te doen aan diens intenties, anders blijft het vechten tegen windmolens. De uitgave, die zich presenteert als een wetenschappelijke studie van een onafhankelijk schrijver, wordt ontsierd door suggestieve opmerkingen. Zoals de bewering dat de Gereformeerde Bond officieel tegen de kerkfusie was maar binnenkamers meewerkte met het beleid dat tot de PKN zou leiden. Of de bewering dat de keuze van de Gereformeerde Bond om niet te breken met de kerk hem qua machtspositie geen windeieren heeft gelegd en dat hij omgekocht zou zijn met sleutelposities in de kerk en benoemingen aan kerkelijke opleidingen.
Het boek bevat uitvoerige beschouwingen over het beheer van de kerkelijke goederen. Daarbij komt De Vos terug op de vele procedures die in de beheerskwestie hebben gediend. Kort gezegd luidt zijn conclusie dat alle uitspraken van de rechtbank, het hof en de Hoge Raad onjuist zijn. Het zal geen verbazing wekken dat ik die conclusie niet deel.
Boekgegevens
”Hervormd en gereformeerd kerkrecht. Een vergelijking”, D. de Vos; uitg. Brevier, Kampen, 2017; ISBN 978 94 915 8397 1; 972 blz.; € 100,-.