Column: Overkant van de rivier
Zaterdagmiddag. Ik loop mijn rondje langs de Merwede. Over de rivier hangt het stralende voorjaarslicht. Aan de overzijde ligt de geheimzinnige Biesbosch. ’s Winters kun je hier soms reeën zien die vanuit de Biesbosch de brede stroom overzwemmen, op zoek naar voedsel in de riviertuinen. Maar nu hoor ik de koekoek weer (en er zitten ook ijsvogels daar). Ik loop het trapje af en ga zitten aan het water dat zachtjes tegen de basaltkeien klotst. Op deze denkplek overpeins ik de week die achter ligt.
Het was een week van de grootste uitersten van verdriet en vreugde. Wat is het toch, dat verdriet en vreugde, lijden en schoonheid, dood en leven zo dicht bijeen liggen in dit bestaan?
We stonden bij het graf om onze geliefde mede-ouderling Arie Ruis te gaan begraven, maar op het kerkhof proefde je een vrede alsof de nieuwe hemel en de nieuwe aarde reeds waren aangebroken. En hoe wonderlijk is het dat je te midden van lijden en verdriet tegelijkertijd ook weer intens kunt genieten van een mooi gesprek, zoals ik dat had voor de leeskring die onze predikant, ds. Den Boer, voor jongeren in onze kerk houdt. Samen lazen we een van de mooiste teksten die Augustinus ooit schreef, ”Wat is het dat ik mijn God bemin?” uit Boek X van de Belijdenissen.
Twee dagen later was mijn geliefde kring voor oud-studenten, de Inklings, weer bijeen in mijn lokaal op de Driestar hogeschool en we hadden gesprekken van hart tot hart, maar tegelijk realiseerde ik me hoeveel zorgen en nood er onder velen van hen leven.
De dag erna zou ik, zoals ik jaarlijks doe, naar Biezenmortel gaan om daar afscheid te nemen van onze pabo 4-studenten van de Driestar. Hier lagen warme vreugde en zoete droefenis vrijwel met elkaar verstrengeld.
Het was geweldig dat zo veel studenten hier bijeen waren op deze prachtige Brabantse plek, waar de voorjaarszon zijn licht wierp over de kloostertuin en het oude gebouw.
Maar tegelijk was het ook het moment dat ze zich realiseerden dat de schooltijd voorbij is en dat ieder zijn eigen weg naar de toekomst zal gaan. In de kapel zongen we zomaar ineens „Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heeren hand. Moedig sla ik dus de ogen naar het onbekende land.”
Aan het einde van de avond was ik aan de beurt voor mijn speech. Dit jaar stond ik daar niet alleen als leraar en als broeder der 7uven (de studentenkring waar ik erelid van mocht worden!) maar ook als vader, want mijn eigen dochter en schoonzoon waren daar ook om afscheid van paboland te nemen. Wie had dit alles ooit kunnen dromen? Het voelde alsof ik rondwandelde in het mooiste boek over schoolleven wat ik ken: ”To serve them all my days” van Delderfield.
Wat is dit leven een onwerkelijke werkelijkheid. De grote Deense denker Sören Kierkegaard gebruikt ter uitdrukking van het immense spanningsveld der tegenstellingen dat dit leven is –licht en donker, vreugde en verdriet, lijden en overstijging– het woord ”paradox”.
Volgens onze woordenboeken is een paradox een „schijnbare tegenstrijdigheid”, maar dat is volgens Kierkegaard niet de juiste betekenis. Een paradox is iets wat tegelijk zijn tegendeel is: een spanningsveld. Modern gezegd zou je het met elektriciteit kunnen vergelijken: alleen doordat er een positieve en een negatieve pool zijn, ontstaat er een spanningsveld dat licht schept. Kierkegaard zegt dan ineens: „Christus is de grootste paradox.” Hij is God Die mens werd, Eeuwigheid Die tijd werd, Zondeloosheid Die de zonde op Zich nam. Het kruis is het symbool van deze paradox: de horizontale en de verticale balk zijn tegengesteld –aarde en hemel– maar ze raken elkaar in het hart van het hout en in het hart van Christus.
We zijn in de lijdenstijd en we noemen dat de Goede Week. We gedenken Christus’ lijden en sterven op Golgotha en we noemen dat Goede Vrijdag. Pas wanneer we als het graan zullen sterven, zullen we ook met Hem leven. Alleen in het hart van Christus kunnen we de paradox van dit leven verduren. Het gaat van lijden tot heerlijkheid.
Dit wens ik allen die in lijden zijn toe. Dan kunnen we te midden van het dal der schaduwen des doods de zeer stille wateren van de vrede Gods ervaren. Dan kunnen we zingen in de nacht: „Ik wil mij gaan vertroosten in Jesu lijden groot.”
Ik sta op van mijn denkplek aan het water. Heel even was gene zijde als een ree naar deze zijde gezwommen.
Dr. Ewald Mackay is historicus en filosoof. Hij is werkzaam als docent geschiedenis, cuma en filosofie aan Driestar hogeschool te Gouda. Reageren? rubriekforum@refdag.nl.