Predikant moet vooraf afspraken maken
De fiscus behandelt predikanten het liefst als pseudo-werknemer. Maar de vrijheid van het ambt van dienaar des Woords mag niet in het geding komen, waarschuwde ds. R. A. Grisnigt op 9 februari op deze pagina. Prof. dr. T. Blokland ziet niet direct problemen ontstaan als de predikant van tevoren goede afspraken maakt. De nieuwe wetgeving levert predikanten zelfs minder fiscale zorgen op.
In het RD van zaterdag 9 februari stond een bijzonder interessante bijdrage van ds. Grisnigt over de positie van de predikant, in het bijzonder in het licht van de vernieuwde inkomstenbelastingwetgeving. Daar is echter ook wat meer en wat anders over te zeggen.
De inkomstenbelasting is in Nederland eigenlijk echt en algemeen werkend ingevoerd in het begin van de Tweede Wereldoorlog. Het heette toen het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941; later kwam de Wet op de inkomstenbelasting 1964, en met ingang van 2001 geldt de Wet inkomstenbelasting 2001.
De inkomstenbelasting heeft zich steeds primair gericht op het belasten van inkomsten uit arbeid en inkomsten uit vermogen. Inkomsten uit arbeid zijn daarbij het belangrijkste; de categorie inkomsten uit arbeid omvat drie segmenten: winst uit een onderneming zonder rechtspersoonlijkheid (eenmanszaak, aandeel in maatschap, aandeel in firma, aandeel in een commanditaire vennootschap), loon uit dienstbetrekking, en ten slotte: andere inkomsten uit arbeid. Dat laatste gaat om inkomsten die noch winst uit onderneming noch loon uit dienstbetrekking zijn.
Tussenpositie
Een predikant zit welhaast steeds in de sfeer van die andere inkomsten uit arbeid. Immers, hij is geen ondernemer/vrijberoeper, en hij is ook niet in loondienst. Hij zit er als het ware tussenin. Zijn inkomsten uit het predikantschap, zoals traktement met toelage en de huurwaarde van een pastorie, worden dus op die voet bij hem belast. Een en ander onder aftrek van kosten, zoals voor studieboeken, telefoon, vervoer, en ambtskleding. Dat was zo vanaf 1941, en het is in principe nog steeds zo.
Wat is er nu voor de predikant veranderd met ingang van 2001, met ingang van de nieuwe Wet inkomstenbelasting 2001? Twee dingen zijn daarbij van belang.
Het eerste is dat de andere opbrengst van arbeid nu ondergebracht is onder het kopje in de wet: belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Daarop is niet langer het regime van de inkomsten van toepassing, maar het wat anders lopende regime van winst uit onderneming. De feitelijke verschillen met vroeger zijn in de praktijk echter niet zo groot. Inkomsten en kosten zijn dan niet zozeer belast of aftrekbaar in het jaar van ontvangst of betaling, maar worden toegerekend aan het jaar waarop ze betrekking hebben. Echter, de staatssecretaris heeft inmiddels weer een uitvoeringsvoorschrift uitgebracht, waardoor veelal toch weer -net als vroeger- het kasstelsel gevolgd mag worden voor wat betreft het tijdstip dat inkomsten geacht worden te zijn genoten en dat kosten geacht worden te zijn gemaakt. De (grootte van de) huurwaarde van de pastorie is een apart punt en daarover wordt landelijk met de fiscus overleg gevoerd.
Zoals gezegd: allerlei beroepskosten zijn bij de predikant wel aftrekbaar; bij de werknemer in loondienst is dat echter niet of nauwelijks meer het geval: voor hem is alleen nog aftrek voor de fiets, voor de kosten openbaar vervoer, en voor verblijf op zee bij zeelieden mogelijk.
Als in loondienst
Het tweede is dat bij andere opbrengst van arbeid men ervoor mag kiezen behandeld te worden als ware men in loondienst. Een predikant kan dus -om het deftig te zeggen- fiscaal opteren voor (fiscaal behandeld te worden als ware hij in) een dienstbetrekking.
Maar natuurlijk alleen indien de kerkenraad, kerkvoogdij of commissie van beheer daar ook mee instemt. En indien dat in overleg gebeurt, hetgeen alleen maar kan indien de predikant erom vraagt of ermee instemt, is -alleen fiscaal en alleen voor wat betreft de heffing van loonbelasting en van premies- er eenzelfde behandeling als ware er een dienstbetrekking. Die er overigens -en in het geheel juist- niet is. Zelfs in het fiscale jargon heet dit daarom eigenlijk: een fictieve dienstbetrekking.
Maar die fiscale positie kan wel voordelen bieden. Er moet dan bijvoorbeeld loonbelasting worden ingehouden en (door de kerk) maandelijks aan de fiscus worden afgedragen. Het predikantsgezin heeft dan niet meer of veel minder te maken met het zelf belasting moeten betalen op voorlopige aanslagen, en dat lijkt me een heel groot pluspunt in de praktijk voor het predikantsgezin.
Ook kan het voordeel bieden dat er aan de predikant nogal wat belastingvrije onkostenvergoedingen gegeven kunnen worden, indien de lokale kerk daar althans toe besluit. Terwijl de grootte van de huurwaarde van de pastorie, en ook de bijdrage voor het pensioen, fiscaal wellicht ook wat gemakkelijker kan uitpakken, enzovoorts. Ook de inhouding van premies, volksverzekeringen et cetera komen aan de orde.
Vooraf afspraken
Maar het zal geen toelichting behoeven dat het belangrijk is om dat alles vooraf goed in kaart te brengen en het met de lokale kerk van tevoren duidelijk en precies af te spreken, indien een predikant overweegt om die ’fiscale’ route te gaan, dat hij namelijk kiest voor een fiscaalfictieve dienstbetrekking in plaats van te blijven bij rangschikking als overige werkzaamheden en onder belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.
Met de zelfstandigheid in het werk van de predikant heeft die fiscaliteit weinig of niets van doen. Het eventueel kiezen voor de bedoelde positie van fictieve dienstbetrekking doet daar mijns inziens niets aan af of toe.
Rechter en hoogleraar
Ter vergelijking: Een hoogleraar bekleedt een ambt; en hetzelfde geldt voor een rechter. Zij worden fiscaal geacht een publiekrechtelijke dienstbetrekking te vervullen. Van hun inkomen wordt dan ook en ten volle en al vele jaren lang gewoon loonbelasting et cetera ingehouden en afgedragen.
Doet dat wat af of toe aan hun positie en hun verantwoordelijkheid voor hun ambtswerk? Mijns inziens volstrekt niet en niets.
Een hoogleraar heeft een aantal colleges te geven en moet veel publiceren. Onderwijs en onderzoek heet dat. Binnen de universiteit wordt daar jaarlijks opgave van gevraagd en gedaan. Voor het onderwijs houdt dat in: hoeveel colleges, welke vakken, hoeveel uren, hoeveel tentamens, welk slagingspercentage; evaluatie ervan met de studenten. En voor het onderzoek: welke artikelen of boeken zijn geschreven en uitgebracht, in welke tijdschriften zijn ze gepubliceerd, welk nummer en hoeveel bladzijden; zijn er academische promoties begeleid, wie en waar en wanneer en hoe luidde de titel van het proefschrift? Zijn er seminars of andere studiebijeenkomsten geleid? Waar, wanneer, welke onderwerpen? Dat alles wordt samengebracht in de verslaglegging binnen de universiteit, die voor eenieder toegankelijk is.
Sprekend voor mezelf: Wat betekent dat voor mij? Ik voel me daardoor en daarbij niet minder vrij in de invulling van mijn werk zoals ik meen dat dat moet gebeuren. Integendeel, het spoort me temeer aan om mijn werk goed te doen, en ik verricht het met grote vreugde en dankbaarheid.
Agenda tonen
Ik denk overigens, al staat dat geheel buiten ’predikant en fiscus’, dat een predikant, als hij dat wil, ook best eens zijn agenda zou kunnen publiceren ten behoeve van zijn gemeenteleden, bijvoorbeeld in de lokale kerkbode.
Gebed, bijbelstudie, verdere studie, huisbezoek, ziekenbezoek, ontvangst thuis, catechese, voorbereiding van preek en catechese, erediensten -om het belangrijkste te noemen- dat alles vraagt beslist veelal veel meer dan een 40-urige werkweek.
En zelf acht ik het denkbaar zo niet waarschijnlijk dat veel gemeenteleden echt geen idee hebben hoe intensief en hoeveel uren een predikant -en zijn echtgenote- zich inzetten als pastor van een gemeente.
Welnu, de waardering en het gebed voor het predikantsgezin zal alleen maar bevorderd worden als zulke zaken eens bekend worden gemaakt.
Zonder zorgen
Terugkomend bij het begin van deze beschouwing: Ik begrijp de vraagstelling van ds. Grisnigt, maar ik meen met het bovenstaande aangetoond te hebben dat hij zich echt geen zorgen hoeft te maken. Ik wens hem en zijn gezin, en datzelfde geldt voor alle predikanten en predikantsgezinnen, van harte toe dat ze hun werk met vreugde mogen verrichten, met zo weinig mogelijk (fiscale) zorgen als maar denkbaar is.
En ik denk dat de nieuwe Wet inkomstenbelasting 2001 daarbij wat meer mogelijkheden biedt dan voor de jaren tot en met 2000 gold. Men kan daar gepast gebruik van maken, het hoeft niet, het is aan de predikant zelf of hij die weg op wil. Zo niet, dan blijft het fiscaal eigenlijk min of meer hetzelfde als het voorheen was.
De auteur is hoogleraar belastingrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen.