Zoektocht naar het DNA van de kerk
Wat kenmerkt het DNA van de kerk? Niet zozeer een set christelijke overtuigingen, maar vooral praktisch gemeente-zijn. Maar daarmee zet dr. Jos Douma wel veel traditionele opvattingen op de tocht.
In ”Verlangen naar het goede leven” omschrijft Jos Douma, predikant in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKV), wat hij ziet als het DNA van de kerk. Een boek bedoeld om te inspireren. Een ontdekkingstocht van korte hoofdstukjes waarin hij zoekend en vindend een beeld geeft van een ”anders kerk-zijn”. De uitgave gaat vergezeld van aanbevelingen van verschillende collega’s uit de GKV en Christelijk Gereformeerde Kerken (CGK).
Douma maakt vanaf het begin helder wat hij wil: de kerk als een ”Jezusruimte”. Dat is een kerk waar je samen leest, samen deelt en samen eet. In het eerste deel beschrijft hij wat hij ziet als het goede leven. Twee centrale thema’s daarbij zijn het koninkrijk van God en de drijfveer van het verlangen. Het koninkrijk van God omschrijft hij als „daar waar door de Geest iets zichtbaar en ervaarbaar wordt van Gods nieuwe wereld van vrede en verbondenheid, van genade en goedheid, van liefde en licht, van barmhartigheid en gerechtigheid.” Een koninkrijk waarvan het samen lezen, samen delen en samen eten, de kern vormt. Bij de drijfveer van het verlangen gaat het om de aandacht voor het hart, de hoop en de toewijding. Belangrijke inspiratiebronnen zijn de anglicaanse bisschop Tom Wright, theoloog en filosoof James Smith, voorganger en schrijver Gary Chapman en psycholoog Larry Grab.
Lezen
Het tweede en verreweg grootste deel van het boek geeft een doordenking van de praktijk van lezen, delen en eten. Het samen lezen heeft betrekking op het Woord. We moeten zowel denken aan de zondagse verkondiging in de kerk, als aan huisgroepen en andere samenkomsten waarin men samen leest en Gods woorden overdenkt. Douma geeft aanwijzingen hoe te lezen en welke houding daarbij in te nemen.
Het samen delen verbindt hij met de doop, het teken dat je deel uitmaakt van een gemeenschap waarin je leert om er voor elkaar te zijn en elkaar te bemoedigen. En dit delen overstijgt de muren van de kerk. Ook buren, collega’s en twijfelaars die verlangen naar het goede leven kunnen hier volop in delen.
Het samen eten heeft vooral betrekking op het avondmaal. Douma verwijst hier zowel naar de liturgische viering in de samenkomst, als naar een vorm van brood breken en de beker heffen die verder weg staat van de „verkerkelijkte en ambtelijke context.” Bijvoorbeeld in maaltijdsamenkomsten in de wijk. In dit verband voert hij een pleidooi om ook de kinderen en tieners te laten delen in het sacrament.
Douma kiest dus voor een praktisch gemeente-zijn. Hij vat het zelf zo samen: „Geloven is niet allereerst het hebben van een set christelijke overtuigingen, geloven is allereerst het participeren in een set christelijke praktijken.” Wanneer we deze gedachte uitleggen tegen de achtergrond van de ontzorgde en verindividualiseerde samenleving, is daar zeker wat voor te zeggen. Douma inspireert om daarover na te denken.
Horizontaal
Toch zijn er bij dit boek verschillende kanttekeningen te plaatsen. De eerste betreft de selecte manier van zoeken naar een antwoord op de vraag naar kerk-zijn in deze tijd. Met al het interessante dat bij moderne schrijvers te vinden is, mis ik bij Douma een verworteling in de confessie en de gereformeerde theologie van de kerk. Dat Douma ruim aandacht besteedt aan ”lectio divina”, de klassieke methode om in stilte en rust een Bijbelgedeelte te lezen en te herlezen, maakt dit gemis niet goed.
Het tweede aandachtspunt is dat de schrijver zich bedient van een taal die vooral de horizontale, menselijke kant van het christen-zijn benadrukt. Kernbegrippen die generaties lang waarde en diepe inhoud hebben gegeven, zeker als het gaat om de ”unio mystica” –de gemeenschap met Christus– vindt de lezer in dit boek niet terug. Terwijl het de schrijver juist om dat laatste te doen is.
Denk bijvoorbeeld aan het scherpstellen van de verhouding tussen God en mens, en de vroomheid van een christen: het worstelen met de zonde, het zoeken van een (voortgaande) bekering en de geloofsstrijd van een leven vanuit de verzoening met God door het bloed van Christus.
Het derde punt is dat de schrijver –al is het boek een zoektocht– diverse beproefde traditionele opvattingen met een vluchtige beweging van tafel veegt. Daar kun je de auteur wel indringend op bevragen. Vinden we Gods geboden pas eerst in de Bergrede, of zijn de Tien Geboden nog steeds ‘tuchtmeester’ tot Christus? Waar leert de Bijbel een open en vrije toegang tot het avondmaal als „expliciete oefening in afhankelijkheid van Jezus” voor volwassenen en kinderen?
Waarom heeft de (kinder)doop vooral betekenis als een „overgangsmoment en inlijving in de familie van God” en niet als een teken en zegel van Gods verbond? Is het werkelijk in de lijn van het onderwijs van Jezus door te stellen dat Hij niet spreekt over vergeving van zonden en naar de hel gaan, maar over het koninkrijk van God? En: is het koninkrijk van God niet veel meer een zich aan God onderwerpen en door Hem geregeerd worden? Zodat Christus alles zal zijn in allen, en niet zozeer „een welbewust kiezen voor een nieuwe visie en een nieuw leven?”
Pastelkleuren
De inhoud van het boek is behandeld in preken en gespreksgroepen in de Plantagekerk in Zwolle. Het kan goed zijn dat daar klassieke zaken die de kerk de eeuwen door heeft gekoesterd, wel aan de orde zijn geweest. Dat neemt niet weg dat voor hen die het leven met Christus kennen aan de hand van de Bijbelse kernwoorden zonde en genade, schuld en verzoening, rechtvaardigmaking en heiligmaking, ”Het verlangen naar het goede leven” teveel een evangelie in pastelkleuren is. En daar kun je –meer dan de aanbevelingen doen vermoeden– allerlei theologische vragen bij stellen.
Boekgegevens
”Verlangen naar het goede leven”, J. Douma; uitg. Boekencentrum, Zoetermeer, 2016; ISBN 978 90 239 7125 2; 182 blz.; € 17,90.