Spotlight: de schrijver en de dood
Wie zich verdiept in de zelfgekozen dood van bekende en onbekende schrijvers, proeft de droefheid van het leven. Jeroen Brouwers en Connie Palmen schreven er allebei over.
In 1570 beroofde een boer uit Geldermalsen zichzelf van het leven. Dat werd in die tijd als een ernstige misdaad gezien – met zware consequenties. De zelfmoordenaar mocht niet op het kerkhof begraven worden, maar werd ergens in een hoekje bij de koeien en paarden in de grond gestopt. En zijn goederen werden verbeurd verklaard. Wat dat betekende voor de achtergebleven weduwe en kinderen is nauwelijks voorstelbaar. Niet alleen moesten ze het traumatische verlies verwerken, ze moesten ook de schande en de armoede het hoofd bieden. Zelfs de ambtman –die de goederen van de zelfmoordenaar in beslag kwam nemen– voelde iets van dat peilloze leed. Vandaar dat hij ervoor pleitte om in elk geval de „onnoosele kinderkens” en de depressieve weduwe financieel te ontzien.
Nu, ruim vier eeuwen later, is de wereld veranderd. We mogen heel blij zijn dat het niet meer zo vreselijk hard toegaat en dat er niet zulke wrede straffen worden opgelegd aan mensen die toch al gebukt gaan onder onvoorstelbaar leed. Dat er aandacht en begrip is gekomen voor het lijden van degene die geen andere uitweg meer ziet dan de dood, en voor het verdriet van de familie. Dat er gerouwd mag worden op de begrafenis en dat er steun geboden wordt aan de nabestaanden. Wat dat betreft zijn de tijden slechts ten goede veranderd.
Toch laat het verhaal uit Geldermalsen ook iets anders zien: hoe heilig destijds voor iedereen het leven was. Voor 16e-eeuwers sprak het vanzelf: leven was iets wonderbaarlijks, een geschenk van God, verbonden met andere mensenlevens in een schitterend weefsel. Wie het waagde dat geschenk te minachten, een draad uit dat weefsel te trekken, maakte zich schuldig aan iets heel ergs.
Dat is een gevoel dat veel mensen in onze maatschappij niet meer kennen. Dood en zelfmoord zijn in de hedendaagse beleving losgemaakt van zonde en schuld. Daardoor kunnen mensen ook denken dat ze zelf bepalen wanneer een leven voltooid is: omdat ze nu eenmaal vinden dat leven alleen maar nut heeft als het ‘waardig’ of ‘zinvol’ of ‘gelukkig’ is.
Hoezeer de westerse moraal op dit punt veranderd is, wordt zichtbaar in ”De laatste deur” van Jeroen Brouwers. Het is een heftig en veelomvattend onderwerp dat hij behandelt: zelfmoord in de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Schrijvers zijn weliswaar op dit punt niet anders dan andere mensen, maar het verschil is toch dat ze tijdens hun leven vaak zelf over het onderwerp geschreven hebben. Dat maakt hun geschiedenissen beter te analyseren dan de verhalen van de naamloze mensen die weinig woorden hebben nagelaten.
Brouwers heeft zich in het onderwerp vastgebeten en er meer dan duizend pagina’s aan gewijd. Het eerste deel van ”De laatste deur” is de herziene en aangevulde vijfde druk van zijn boek uit 1983, vol essays en biografieën over Nederlandse schrijvers uit de laatste tweeënhalve eeuw. Het ”Supplement” bevat essays over buitenlandse schrijvers en andere, algemenere onderwerpen die iets met zelfmoord te maken hebben.
Brouwers’ fascinatie komt voort uit het feit dat hij verschillende mensen uit zijn omgeving op deze manier verloren heeft. Maar hij voelt zich geen slachtoffer. Dat schrijft hij althans in zijn slothoofdstuk over Joost Zwagerman. „Mijn ontzetting bij de zelfmoord van een dierbare geldt niet mijzelf, maar de zelfmoordenaar: mijn emotie bestaat uit deernis, tegelijkertijd laat ik waar mogelijk alle begrip voor zijn daad tot me toe en heb ik er geen oordeel over. Het was zijn leven en als zodanig zijn privébezit, waarover hij, net als iedereen, het recht heeft zelfstandig te beschikken.”
Het zegt iets over de manier waarop Brouwers tegen het onderwerp aankijkt. En wie daarop doorredeneert komt bij de vraag die een interviewer vorige week aan de schrijver stelde: „Blijft zelfmoord een taboe?” „Nee”, zegt Brouwers. „Ik denk dat het over een tijdje iets heel gewoons zal zijn.”
Die teneur van zijn boek maakt het schokkend en aangrijpend om te lezen voor iedereen die diepe huiver voelt bij alle menselijke zelfbeschikking ten opzichte van de dood. Een mensenleven is toch niet iets geïsoleerds, het is toch verbonden en verweven met andere levens – die gewond raken bij de dood van dat ene? En vooral: het wordt toch bepaald door God, Die alle dingen adem en leven geeft?
Blijft staan dat Brouwers al deze gebroken mensenlevens met compassie, aandacht, begrip en liefde beschrijft. Hij maakt gedetailleerde en scherpe portretten van Willem van Haren en François Haverschmidt, Menno ter Braak en Hein de Bruin, Cornélie Huygens en Anil Ramdas, en al die anderen die in zijn boek langskomen. Hij roept hen in herinnering, hij bestrijdt de vergetelheid die ze zelf zochten met het monument dat hij in zijn boek voor hen opricht.
In die zin hebben het 2 kilo zware werk van Brouwers en het vederlichte Boekenweekessay van Connie Palmen –”De zonde van de vrouw”– veel gemeen. Zij maakte vier portretten van beroemde mensen die leden aan het leven, die snakten naar aandacht, maar ook diep beschadigd waren. Vier vrouwen in haar geval: Marilyn Monroe, Marguerite Duras, Jane Bowles en Patricia Highsmith. Niet allemaal maakten ze zelf een eind aan hun leven, maar ze hebben gemeen dat ze eindigen in hopeloosheid, verslaving of depressie. En volgens Palmen heeft dat alles te maken met de oerzonde van de mensheid: de verbeelding.
Brouwers en Palmen bieden verhalen van mensen die verloren lopen, trieste geschiedenissen vol wanhopige hang naar erkenning. Meer nog dan over de dood gaan deze boeken over de droefheid van het leven, over de onmogelijkheid om er grip op te krijgen, over de gebrokenheid van het bestaan en de machteloosheid van de mens. Zonder verder uitzicht.
”De laatste deur”, Jeroen Brouwers; uitg. Atlas Contact, Amsterdam; ISBN 978 90 4502 108 9; 1075 blz. (2 delen); € 65,-; ”De zonde van de vrouw”, Connie Palmen; uitg. CPNB, Amsterdam (Boekenweekessay); ISBN 978 90 596 5412 9; 64 blz.; € 3,50.