Wat maakt mensen tot goede lezers?
Een goede lezer moet volgens de Australische filosoof Damon Young een deugdzaam mens zijn: weetgierig, geduldig, moedig, trots, matig en rechtvaardig. Maar het werkt ook andersom: wil je deugdzaam worden, dan moet je veel lezen.
Young (geb. 1975) begint zijn boek ”De goede lezer” met een terugblik op de boeken die hij als kind las. Tot die boeken behoorden opvallend genoeg de verhalen van Arthur Conan Doyle over de superdetective Sherlock Holmes. Aan de hand van Conan Doyle leerde Young dat het lezen hem een bepaalde vrijheid verschafte. Hij kwam tot de mooie ontdekking dat het van hem afhing of de zwarte tekentjes op papier tot leven kwamen.
De waarde van het jong beginnen met zelfstandig lezen ligt in de grote woordenschat die kinderen al lezend verwerven. In de kennismaking met nieuwe werelden ligt bovendien een prachtige bron van genoegen en vreugde. Binnen dit alles schept de goede literatuur een ethisch-religieus bewustzijn dat als innerlijk kompas fungeert om bij vragen en problemen op de juiste manier te reageren.
Damon Young spreekt over deugden en over de geestelijke instelling van deugdzaamheid wanneer het om de waarde van literatuur gaat. In zijn boek ”De goede lezer” werkt hij uit welke deugden die instelling vormgeven: weetgierigheid, geduld, moed, trots, matigheid en rechtvaardigheid.
Deze algemene termen verduidelijken de deugdzaamheid en zijn zo ruim opgevat dat Young zijn hele leeservaring erin kan onderbrengen. De literaire oogst van zijn lezende leven is overweldigend. Het gevaar van te veel namen en te veel titels ondervangt hij door binnen de afzonderlijke hoofdstukken steeds één schrijver of schrijfster als uitgangspunt te nemen.
Het hoofdstuk ”Weetgierigheid” begint bijvoorbeeld met de voorstelling van de ”oneindige bibliotheek” van de Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges. Beginnend bij Borges grijpt Young terug op een filosoof die intensief door Borges werd gelezen: David Hume. Dan valt het kwartje van de weetgierigheid. In de woorden van Hume: „De weetgierigheid wordt sterker geprikkeld naarmate de waarheid verhevener is.”
Bij de beoordeling of een literair werk waarheid bevat, kan langdradigheid van het vertellen de aandacht verstoren. Daarvoor zijn geduld en vasthoudendheid nodig, zoals de lezer van de romans van Henry James ervaart. Wie dat geduld niet verdient, is Dan Brown met zijn ”De Da Vinci Code”. Het lezen van deze roman is voor Damon Young een akelige beproeving: „Doordat Brown afgezaagde taal hanteert en zijn personages zo doorzichtig zijn, houd ik steeds na enkele zinnen op met lezen.” Op de historische, dus ook pseudo-Bijbelse gegevens bij Dan Brown wil Young helemaal niet ingaan. Dat is allemaal „leuterpraat.”
In het kader van ”moedig lezen” is de lezer bereid om datgene ter hand te nemen wat onzekerheid of angst met zich meebrengt. Anders ben je in de ogen van Young een „laffe lezer”, omdat je pijnlijke waarheden uitsluit. Thrillers, de laatste tijd alom tegenwoordig, zijn ook een vorm van laf lezen, omdat ze veronderstellen dat de lezer geniet van de angst die thrillers oproepen, zonder dat het gevaar een werkelijk gevaar is.
Youngs gedachten over de relatie tussen literatuur en angst zijn origineel, maar ze besteden geen aandacht aan het feit dat angst als gevolg van onbegrepen geweld en kwelling in de literatuur voor een jonge lezer erg schadelijk kan zijn en het vertrouwen in God en de medemens stuk kan maken.
Damon Youngs ethische insteek wordt het duidelijkst in de drie laatste hoofdstukken. Terwijl het woord ”trots” op het zorgvuldige lezen slaat dat kritisch opereert en niet bij voorbaat deemoedig is, is ”matigheid” een devies voor het gehele leven. Het tegendeel verduidelijkt Young als volgt: „Onmatigheid is de trek in verkeerde dingen of in een teveel aan goede dingen.” Wanneer het om de ”rechtvaardigheid” gaat, haalt Young de Griekse wijsgeer Aristoteles aan: „De goede burger onttrekt zich niet aan zijn of haar plichten, pleegt geen geweld tegen zijn of haar gelijke en aanvaardt zijn of haar verantwoordelijkheden; goede burgers tonen moed, matigheid en trots.”
Met het pleidooi voor het menselijke streven om met behulp van de deugden recht te doen aan de eisen van het bestaan is Youngs cirkel voltooid. Hij begon met de ontwikkeling van de vrijheid van zelfstandig denken en eindigt met de deugden die de zelfstandige geest in en vanuit zichzelf, al lezend, heeft ontwikkeld. Het is een vorm van menselijke bildung die Young nastreeft.
De ethiek wordt bij Young beeldend en verrassend aangekleed. De Bijbel is voor hem primair een bron van verhalen en maakt daarmee deel uit van het gehele panorama van de literatuur. Hier lopen de meningen van filosoof-denker en gelovige denker uiteen. De cruciale vraag is die naar de plek waarop de kennis van goed en kwaad in de mens verankerd is. De gelovige christen zal de aanraking door de Geest Gods als beslissend voor de heilzame praktijk van het leven beschouwen.
Damon Youngs boek is door de verdiepende omgang met een schat aan literaire werken (Virginia Woolf, Iris Murdoch, Nancy Mitford) en filosofische beschouwingen (Blaise Pascal, Arthur Schopenhauer, Alasdair MacIntyre) bepaald geen omgevallen boekenkast. Ondanks het feit dat de continentaal-Europese literatuur er bij Young bekaaid van afkomt, is het boek buitengewoon boeiend.
Boekgegevens
De goede lezer. Filosoferen over literatuur; Damon Young (vert. Sjaak de Jong); uitg. Ten Have, Utrecht, 2016; ISBN 978 90 259 0562 0; 206 blz.; € 19,99.