Preekgeschiedenis: de glanzende kern en het spinrag van de tijd
Als je denkt dat je uit de geschiedenis kunt leren hoe de dominee eigenlijk zou moeten preken, kom je bedrogen uit. Ook toen gold vaak: zo veel hoofden, zo veel zinnen. Toch kan de traditie soms wél helpen om eigen blinde vlekken te zien en –misschien– fouten te corrigeren.
Soms kun je worstelen met het verleden. Je weet dat Augustinus beroemd is, dat hij zijn gelijke niet kent in de kerkgeschiedenis. Je weet dat Luther en Calvijn een grote naam hebben en veel betekend hebben voor het Europese protestantisme. Maar dan ga je hun preken lezen. En die klinken dan toch heel anders dan het geluid dat de gemiddelde reformatorische kerkganger op zondag te horen krijgt. De stijl is anders, de voordracht is anders, de opbouw van de gedachten is anders, en soms heeft dat ook invloed op de inhoud.
Dat komt natuurlijk doordat geen enkele prediker losstaat van zijn tijd, zowel op het gebied van de ideeën als op het gebied van de vormgeving. Daar komt bij dat er alle eeuwen door verschillende preektradities naast elkaar hebben bestaan: er zijn altijd stromingen en richtingen in de kerk geweest. Zo schrijft Bernardus Smijtegelt dat er in zijn tijd –rond 1700– predikanten zijn die alle toehoorders maar als ”waare Christenen” aanspreken – hij vindt dat heel fout, en benadrukt dat de preek juist ”onderscheidend” moet zijn.
Zulke verschillen zijn er altijd geweest, en ook nu zijn die er nog. In de ene traditie krijgt het persoonlijke zielenheil het grootste accent, in de andere de naastenliefde en de zorg voor de wereld. De ene stroming benadrukt de ”begrijpelijkheid” en de andere wil juist het ”mysterie” ervaren. Er wordt vrijzinnig gepreekt en orthodox, belijnd en associatief, rationeel en emotioneel, vloeiend en hakkelend. Hieronder een paar onderwerpen uitgelicht.
1. De drie punten
Invloedrijke predikers uit de geschiedenis hebben altijd gebruikgemaakt van de beste ideeën over communicatie die hun eigen tijd te bieden had. Dat begon al bij de kerkvaders. Ze gebruikten al hun kennis om hun preken goed op te bouwen en de hoorders niet alleen iets te leren (docere), maar hen ook te boeien (delectare) en te bewegen (flectere). Zo hadden ze het op school bij het vak retorica geleerd. Ze wisten dat je een toespraak moest beginnen met het publiek aandachtig, leergierig en welwillend te stemmen. Ze wisten ook hoe je een redevoering aan de hand van punten moest opbouwen.
Het klassieke model heeft veel invloed gehad, al is het in de loop van de eeuwen wat bijgesteld en aangepast aan de preekpraktijk. Sommige tijden kenden eindeloze verfijningen en onderscheidingen in de indeling (denk aan alle onderverdelingen in punten en subpunten bij de ”oudvaders”). Andere tijden streefden juist naar meer eenvoud.
In de Nederlandse protestantse traditie is het globale patroon: de predikant begint met een voorafspraak waarin het publiek nieuwsgierig gemaakt wordt naar het onderwerp. Daarna volgt de eigenlijke preek in drie punten: de uitleg van de tekst, de uitweiding waarbij het dagelijkse leven betrokken wordt, en de toepassing die op het geestelijk leven van de luisteraars is gericht.
Dat model –bijvoorbeeld te vinden in de veelgebruikte zeventiende-eeuwse preekhandleiding van David Knibbe– is nog altijd invloedrijk. Daarnaast is in hedendaagse preken soms invloed zichtbaar van moderne communicatiehandboeken. Maak het persoonlijk, knip je toespraak in overzichtelijke stukjes (drie punten zijn nog altijd populair), werk naar één duidelijke boodschap toe, gebruik een plaatje of een voorwerp – allemaal aanbevelingen die het in onze tijd goed doen, en die ook predikanten soms ter harte nemen.
2. Erover of eruit preken
Preken is uiteraard meer dan een tekst op een technisch knappe manier in elkaar zetten. Wie al te mooi en retorisch verantwoord wil preken, vergeet makkelijk –zei Augustinus– dat het bij een preek om iets heel anders gaat: het overbrengen van de waarheid. Het gaat om de inhoud, en de vorm moet daaraan dienstbaar zijn.
Preken is iets ontzagwekkends wat niet iedereen zomaar kan (vandaar ook de aanbeveling bij Augustinus om liever een goede preek voor te lezen dan een onbekwaam persoon te laten preken). Het vereist heel veel studie, maar vooral: heel veel gebed. Met rationele kennis red je het immers niet. Volgens Voetius moet een goede predikant in drie boeken studeren: het boek van de Schrift, het boek van de gemeente en het boek van het eigen hart of geweten.
Niet elke prediker bewaart trouwens een volmaakt evenwicht tussen die drie. De eeuwen door is er óók altijd kritiek op de prediking geweest: de ene keer was het te ”voorwerpelijk” (dan ging het over wat de tekst betekende en wat er in de geschiedenis gebeurd was), de andere keer te ”onderwerpelijk” (dan ging het over wat de spreker of de luisteraars voelden). De ene stroming richtte de blik vooral naar binnen en legde zwaar accent op de ”orde van het heil” (de standen in het genadeleven, de ontwikkeling van het geloofsleven in allerlei stappen), de andere stroming keek meer naar de ”heilsgeschiedenis” die in de Bijbel wordt geopenbaard, onafhankelijk van wat mensen daarbij persoonlijk beleven.
3. De preektoon
Niet zonder zelfspot schreef de dichtende dominee P. A. de Génestet in de negentiende eeuw: „Verlos ons van den preektoon, Heer! Geef ons natuur en waarheid weêr!” Stemgebruik is enorm belangrijk bij het preken, maar het verschilt nogal per toehoorder –en per tijd– hoe het wordt gewaardeerd. Het heeft te maken met emotie en met echtheid, en kan op die manier het effect van de preek versterken. Maar tegelijkertijd is de grens naar ”vrome kunsten” zomaar overschreden.
De geschiedenis leert in elk geval dat de stemmen van opwekkingspredikers een grote rol konden spelen bij de gemoedsbewegingen van hun toehoorders. Dat gebeurde bij de Nijkerkse beroerten bijvoorbeeld, maar ook in Amerika bij John Wesley, die (volgens communicatiedeskundige prof. Anne van der Meiden) slechts het woord ”Jeruzalem” hoefde uit te spreken om de mensen tot tranen toe te ontroeren.
In de Nederlandse, bevindelijke traditie is de tale Kanaäns ook vaak gekoppeld aan een bepaalde voordracht: gedragen, een beetje zangerig, goed onderscheiden van de gewone taal en het gewone stemgebruik. Sommige mensen kónden gewoon niet anders uit de Bijbel lezen, en sommige predikanten kónden niet anders preken. En hier en daar is dat nog steeds zo. Toch heeft bijvoorbeeld de intrede van de microfoon zijn effect in brede kringen niet gemist. Vroeger moesten dominees in grote, oude kerken op een bepaalde toon preken om de galm in de kerk optimaal te benutten. Nu hoeft dat niet meer. Naast stemgebruik zijn ook andere dingen belangrijk, zoals gebaren en oogcontact. Vandaar de voorkeur van luisteraars voor een predikant die uit het hoofd preekt. Maar het belangrijkste in de presentatie is de bezieling van de spreker, de oprechtheid waarmee hij zijn boodschap brengt.
4. De uitleg van de Bijbel
De hele geschiedenis door is er sprake geweest van zowel een letterlijke als een geestelijke Bijbeluitleg (die laatste kon je dan weer onderverdelen in een morele, allegorische en spirituele uitleg). De nadruk lag soms op het een, soms op het ander. In de oudheid en de middeleeuwen hielden veel predikers van symboliek en allegorie. Zo legde de beroemde pater Johannes Brugman –„spreken als Brugman”– de vijf broden bij de wonderbare spijziging uit als verwijzing naar de vijf boeken van Mozes. Oudtestamentische gelovigen „knaagden hun tanden erop kapot”, terwijl nieuwtestamentische gelovigen het zachte binnenste mochten proeven.
Maar predikers uit de tijd van Reformatie en humanisme wilden juist, in reactie daarop, de letterlijke en historische betekenis van de tekst meer aandacht geven. Kijk bijvoorbeeld naar de precieze uitleg van Calvijn: wat betekent dit woord, deze zin, wat is er toen en daar letterlijk gebeurd? Met die manier van lezen kon je trouwens ook andere kanten op, zo bleek in het werk van Schriftkritische theologen – als reactie daarop gingen puriteinen en piëtisten juist weer meer de geloofservaring benadrukken, het onderzoek van het eigen hart, de „praktijk der godzaligheid.”
Zo ging het de hele geschiedenis door: meer ”objectieve” en meer ”subjectieve” accenten wisselden elkaar af en bestonden soms ook naast elkaar. En dat geldt ook voor onze eigen tijd, waarin het idee van ”iedereen z’n eigen waarheid” in de lucht hangt: het gaat om wat je zelf in de tekst ziet, als je het maar persoonlijk voelt en beleeft. Maar uiteraard zijn er ook nu predikers die zich juist tegen die tijdgeest afzetten.
5. Tijdloze preken
Aan elke preek kleeft het spinrag van de tijd. Maar wat de traditie kostbaar maakt, is dat er óók sprake is van een rode draad, een doorgaande lijn, de eeuwen door. Wie veel oude boeken leest, zegt C. S. Lewis, ziet ineens weer de boventijdelijke waarheid en eenheid van het christendom, dwars door alle verdeeldheid heen. Elke tijd heeft weliswaar zijn eigen kleur en ook zijn denkfouten, en die worden zichtbaarder naarmate de tijd verstrijkt. Maar juist daardoor word je als lezer óók gevoelig voor je eigen denkfouten.
Het tijdloze karakter van sommige preken wordt allereerst zichtbaar in de aansluiting bij de kern van het Evangelie: Jezus Christus en Die gekruisigd. Maar ook in de authentieke verwoording van de persoonlijke geloofservaring. Niet voor niets zijn de toepassingen van oude preken voor ons vaak het best genietbaar – bij het overbruggen van de tijd heeft de ‘bevindelijke’ preek een streepje voor. Spiritualiteit is wat we kunnen herkennen bij Augustinus en Luther, bij Kohlbrugge en Spurgeon. En bij Smijtegelt: „Zondaar, hoort gij wel, zoudt gij wel een gast willen zijn aan die tafel, aan dit middagmaal? (…) Zoudt gij wel met Petrus durven zeggen: Ja Heere, Gij weet dat ik U liefheb?”
Aurelius Augustinus (354-430)
Ziet naar den Heer, luistert naar den Heer zelf, bedenkt, tot wien wij dagelijks als bedelaars zeggen: vergeef ons onze schulden. En krijgt gij er dan genoeg van, als uw broeder voortdurend tot u zegt: vergeef mij, ik heb er spijt van? Hoe vaak zegt gij dit tot God? Is er één gebed, waarin gij deze smeekbede weglaat? En gij wilt toch niet, dat God tot u zegt: kijk eens, gisteren heb Ik u vergeven en eergisteren heb Ik u vergeven, Ik heb u al zó veel dagen vergeven, hoe vaak moet Ik u nu nog vergeven? (…)
De zonde verwoest het hart, zij breekt het innerlijke van een mens af, zij verstikt de ziel, zij richt de ziel te gronde: heb toch medelijden, tuchtig toch! Om beter te begrijpen wat ik bedoel, mijn geliefden, moet gij u twee mensen voor ogen stellen. Een jongetje wil argeloos ergens gaan zitten, maar zij weten, dat een slang in het gras schuilt. Als hij daar gaat zitten, wordt hij gebeten en sterft. Dat weten die twee mensen. De één zegt: ga daar niet zitten. Het jongetje trekt zich niets van hem aan, het zal daar gaan zitten, het zal zijn dood tegemoet gaan. De ander zegt: hij wil niet naar ons luisteren, dus moeten wij hem maar beetpakken, hem vasthouden, hem wegsleuren, hem een draai om de oren geven; laten wij doen wat wij kunnen, om te verhoeden dat een mens verloren gaat. Maar de eerste zegt: laat hem los, sla hem niet, doe hem geen pijn, kwets hem niet. Wie van deze twee is de barmhartige?
Bron: Sint Augustinus, Preken voor het volk (vert. Christine Mohrmann, 1948), blz. 186-187.
Johannes Brugman (ca. 1400-1473)
Mijn allerliefste [hoorder], ik bid u om den gekruisigden God: neemt uwen grond waar [onderzoek uzelf], en wandel zorgvuldiglijk voor de ogen Gods, opdat dat kostelijke bloed, dat uit liefde voor u gestort is, niet van u geëist zou worden, en opdat gij met blijdschap uw Bruidegom zien moogt. Want gij zult Hem waarlijk zien: gij zult Hem zien met uw lichamelijke ogen, tot uw glorie of tot uw pijn, maar ik hoop tot uw glorie.
Hebt vrees [voor God] bij alles wat gij doet, en weest nimmermeer zeker [van uzelf]. Want, God hebbe lof, ik vrees nog evenzeer als op de eerste dag [van mijn bekering]. De wijze man zegt: er zijn rechtvaardige mensen, wijs, en hun werken zijn in de hand Gods, en nochtans weten ze niet of ze de haat of de liefde Gods waardig zijn. Ook staat er in het Evangelie geschreven dat er velen geroepen zijn en weinigen uitverkoren. Maar ik hoop dat gij allen verkoren zijt; nochtans weest niet zonder vrees.
Bron: Johannes Brugman, Verspreide sermoenen (1948), blz. 1-2 (hertaald).
Johannes Calvijn (1509-1564)
Ziet dan, hoe wij de woorden van den profeet [Jesaja] moeten opvatten, wanneer hij zegt, dat Jezus Christus niet alleen door de hand van menschen gekruisigd is, maar dat Hij toen verschenen is voor den rechterstoel Gods; dat Hij daar in onzen naam verantwoording heeft gedaan, Zich daar onderworpen heeft om den last te dragen, dien wij hebben verdiend. Daarom ook voegt hij er uitdrukkelijk bij, dat Hij onze zonden en overtredingen heeft gedragen, gelijk ook de heilige Petrus ervan spreekt en dit woord toepast op het kruis of hout, om aan te toonen, dat dit soort dood, welken Gods Zoon heeft ondergaan, een zichtbaar en duidelijk getuigenis is geweest, dat onze ongerechtigheden op Hem waren gelegd. (…)
Ziet daar ook, waarom hij er aan toevoegt, dat wij in Zijne striemen genezing hebben. Weliswaar zullen we niet op ’t eerste gezicht onze zonden waarnemen, omdat de geveinsdheid ons de oogen blinddoekt en er ook altijd trots in ons heerscht. De menschen bedriegen zichzelf en maken zichzelf wijs, dat God jegens hen nog verplichtingen heeft, of wel zijn zij in die mate onbezonnen, dat zij niet kunnen denken ooit rekenschap te moeten afleggen. Maar al zij dit zoo, de profeet toont aan, dat zonder de striemen van onzen Heere Jezus Christus in ons slechts de dood is, en dat wij in Hem onze genezing moeten zoeken.
Bron: Johannes Calvijn, Het gepredikte Woord I (vert. J. Douma en W. H. van der Vegt), 3e druk (1978), blz. 48-53.
Bernardus Smijtegelt (1665-1739)
Maar, geliefden, nu hebt u Job gezien. Kom, bezie nu ook uzelf. De gemeente zegt: het is goed als men van een ander predikt. Nee, laten wij ons tot ons eigen hart brengen. Dit [‘Ik zal mijn Rechter om genade bidden’] is een noodzakelijke smeking voor ons allen; het past in elks mond. U zult dat niet kunnen ontkennen, maar u zult moeten zeggen: dit betaamt alle mensen. Maar dan vragen wij u: bidt u het wel? Ach! Vooreerst, hoe velen zijn er onder ons die met die vierschaar, met die Rechter, met die vreselijke gerichtsdag spotten? (…) Ten tweede, anderen spotten niet, zij kennen de Rechter wel. Nochtans, zij vrezen Hem niet, Die lichaam en ziel kan verderven in de hel. (…) Ten zesde, anderen zeggen: ik heb al genade, zou ik er nog om bidden? Och ja, geliefden, onthoud de redenen die wij u daareven gegeven hebben. (…) Kinderen Gods, bezie uw geluk! Bedenk eens, wat zal het groot zijn als genade in heerlijkheid zal veranderd worden! (…) En als wij elkaar zo zullen zien, dan zullen wij gezegend zijn en gezegend blijven. De Heere geve dat wij elkaar daar met blijdschap mogen ontmoeten. Amen.
Bron: Bernardus Smijtegelt, De rijkdom Zijner genade (2001), blz. 344-348.
Lees hier alle artikelen over het thema ”De preek”