Hoe een ramp in Haïti in Suriname nawerkt
Haïti heeft regelmatig te kampen met grote natuurrampen. De gevolgen ervan laten zich ook in buurlanden voelen. Na iedere natuurramp in Haïti ziet kindertehuis Ramoth in de Surinaamse hoofdstad Paramaribo de fondsen opdrogen.
„Goedemorgen, hoe is het vannacht gegaan?” Opgewekt groet kapitein Sabea Sobé (57) ’s morgens, iets na vijven, de nachtwaker van kindertehuis Ramoth in Paramaribo. Sobé is kapitein bij het Leger des Heils en gepensioneerd, maar ze maakt lange dagen in het kindertehuis van de organisatie.
„Wij zorgen voor kinderen die anders tussen wal en schip raken”, zegt ze tijdens het klaarmaken van een ontbijt voor 23 kinderen. Volgens Sobé doet de overheid zeer geregeld een beroep op het tehuis, maar komt ze ondanks toezeggingen nauwelijks met subsidies over de brug.
De autoriteiten beloofden bijvoorbeeld fondsen voor een zesjarig jongetje dat enkele jaren geleden door zijn moeder in het tehuis werd achtergelaten. Voor hem komt al twee jaar geen cent meer binnen. Een klacht daarover wordt door de overheid behandeld, maar uitsluitsel is er nog niet.
Teruggang
Het kindertehuis heeft indirect een klap gekregen door de natuurrampen in Haïti. „We merken dat er daardoor minder geld van het internationale Leger des Heils voor ons beschikbaar is, omdat de meeste beschikbare fondsen voor het Caraïbisch gebied naar Haïti gaan.” Het grootste deel van de gelden komt nu binnen uit de opbrengsten van de drukbezochte baby- en kleuteropvang. Daarnaast is er steun van donoren en lokale ondernemers.
In het tehuis blijven grote, noodzakelijke renovaties daardoor liggen en worden verbouwingen uitgesteld. Sobé probeert nu zelf fondsen te werven voor bijvoorbeeld de toiletten en kranen, die hard aan vervanging toe zijn. „Het meeste geld dat binnenkomt gaat naar voedsel, kleding, schoeisel en kleine reparaties.”
Sobé zegt dat het Leger des Heils in de jaren 80 en 90 wel zestig tot zeventig kinderen opving in het kindertehuis, terwijl er tegenwoordig plaats is voor maximaal 45 kinderen in de leeftijd van 7 tot 17 jaar.
De kapitein maakt duidelijk dat het tehuis kinderen niet wil losweken uit hun sociale omgeving. „We vangen vooral verwaarloosde en ondervoede kinderen op. Daarnaast bieden we onderdak aan kinderen van ouders die in het verre binnenland leven. Zij betalen, afhankelijk van het inkomen van hun ouders, daarvoor een vergoeding.” Het grootste deel van die laatste groep gaat tijdens vakanties naar familie. In die periodes pakken medewerkers het kindertehuis aan.
De kwieke kapitein heeft veel ervaring met het werken onder kinderen. Ze deed de pabo, was verpleegkundige en werkte 25 jaar in een ziekenhuis in Suriname. Tien jaar lang werkte ze bovendien in de sociale opvang van het Leger des Heils.
Een paar jaar geleden werd Sobé gevraagd zich in te zetten voor het kindertehuis vanwege personeelstekort. Dat was een gevolg van het wegvallen van directe steun vanuit het Leger des Heils in Nederland.
School
Intussen schuiven de kinderen aan tafel. Onder hen is Chayenne (15) die, samen met haar tweelingzus Chirella, al van jongs af aan in het kindertehuis woont omdat haar vader overleed en haar moeder ziek is.
Om zeven uur vertrekken de oudste kinderen naar school, een halfuur later worden de kleintjes naar school gebracht, aan de overkant van de straat. „Taal vind ik het mooiste vak op school”, zegt Chayenne bij het ontbijt.
Kelly (15) woont sinds haar veertiende in Ramoth. „Ik vind het hier leuker dan thuis”, zegt ze. „We leren met elkaar en we eten samen. Thuis at ik altijd vis of cassavesoep, maar hier at ik voor het eerst in mijn leven nasi.” In haar geboortedorp kwam maar zelden een auto langs. „Bij ons rijden alleen maar fietsen.”
Ze lacht trots: „Ik ben de beste van de mulo, met de hoogste scores.”
Sobés droom is het opzetten van een tehuis voor oudere kinderen. „Zo kunnen ze na hun zeventiende doorstromen en komen ze niet op straat te staan. Wellicht kunnen ze onder begeleiding zelfstandig gaan wonen.” Ze lacht: „Ik houd van mijn werk en geef ondanks de financiële perikelen de moed niet op. Ik kijk naar wat we voor kinderen kunnen betekenen.”
Van het oerwoud naar de stad
Andrea (16) groeide diep in het oerwoud van Suriname op en woont nu in Ramoth. „Mijn ouders jagen op pakira’s (een soort zwijnen, red.) en vogels.” Meisjes worden in haar dorp vaak jong moeder, maar een tante had voor Andrea iets anders in gedachte: een opleiding tot leerkracht in Paramaribo. Ze wil terug naar haar geboorteregio om les te gaan geven.