Reuk des levens
2 Korinthe 2:16b
„Maar genen een reuk des levens ten leven…”
Laat die heerlijke belofte Gods om meer vrucht te dragen, aan ons eens vervuld worden! „Ik zal het stenen hart uit hun vlees wegnemen, en Ik zal hun een vlezen hart geven, opdat zij wandelen in Mijn inzettingen” (Ezechiël 11:19). Uit dit hart des mensen komt leven voort.
Daarom zegt Salomo: „Behoedt uw hart, en bewaart het boven al wat er te bewaren is, want daaruit zijn de uitgangen des levens.” Wanneer het verstand wordt verlicht en uitgebreid, de wil gebogen en geheiligd, als al de hartstochten en bewegingen van de ziel gaande worden om God te kennen, dienen, vrezen, en lief te hebben.
Het hart van een onbekeerd mens is onbuigzaam en koud. Ja, zo hard dat, hoe men er ook op slaat, het geen indruk heeft. Laat de leraar nog zo hard preken, slaan met de hamer van Gods Woord en steken met het geestelijk zwaard, het wil er evenwel niet in, het is een koud, bevroren hart, als een steen. Er is geen warmte in. Het is een droog hart. Er is geen vochtigheid in. Het is geen zomer, maar winter in de ziel.
Maar een vleselijk hart, dat zacht en buigzaam is, dat krijgt snel indruk, en dat kan door de dienaars zeer goed behandeld worden: het hart smelt als was voor het vuur van Gods Woord. Dat is voor hen dan „een reuk des levens ten leven.”
Jodocus van Lodenstein, predikant te Utrecht
(”De heerlijkheid van een waar christelijk leven”, 1767)