Struinen door een sneeuwlandschap
Binnen blijven is een extra moeilijke opgave als er sneeuw ligt. Naar buiten dus. De sneeuw dempt de geluiden, de tintelfrisse buitenlucht zuig ik diep m’n longen in. Overal zijn diersporen zichtbaar; van de fijne prentjes van een marter op een omgevallen boomstam tot weggedooide sneeuw rond muizenholletjes.
Wat een feest om door het sneeuwlandschap te dwalen. Wat me altijd opvalt is dat de dierenwereld zich anders gedraagt als er sneeuw ligt. Vogels lijken roekelozer. Ze scharrelen openlijk langs de wegkant of zitten met opgezette veren midden op de stoep. Een tikkeltje apathisch bijna, alsof die kou en sneeuw ze te veel wordt en ze geen rekening houden met hongerige roofvogels.
Ik struin door het witte landschap langs de IJssel en stuit op een beverdam. Stijf bevroren. In het ijs achter de dam zijn wakken met een vers ijslaagje te zien. Daar heeft de bever vermoedelijk nog regelmatig zijn kop doorheen gestoken. Meneer zelf laat zich niet zien. Al struinend jaag ik een houtsnip op, die achter een houtwal verdwijnt. Ik ben nog „sorry houtsnip” aan het mompelen als hij binnen een paar tellen weer keihard terug komt vliegen, op de hielen gezeten door een havik. De snip suist wild over m’n hoofd, de havik zwenkt weg als hij mij ziet. Ik glimlach. Heb ik het toch nog goedgemaakt met de houtsnip.