Toelatingsbeleid scholen niet los van bestaansrecht
Een ruimer toelatingsbeleid van reformatorische scholen lost de problematiek rond allochtonen niet op en ondergraaft het bestaansrecht van zulke scholen, betoogt dr. H. A. Post.
Minister Van der Hoeven van Onderwijs stelde onlangs dat de reformatorische scholen de luiken verder open moeten doen. Zij moeten hun strikte toelatingsbeleid opgeven. Het respecteren van de grondslag door ouders moet voldoende zijn, instemming is niet noodzakelijk.
Op de uitspraken van de minister heeft prof. dr. R. Kuiper met instemming gereageerd (in het RD van 27 april). Hij is voorstander van een open toelatingsbeleid, zij het onder voorwaarden. Drs. D. Vogelaar heeft erop gewezen dat het kennelijk de bedoeling van de minister is dat de reformatorischen integreren (in het RD van 30 april).
Ondergraving
Een ruimer toelatingsbeleid van reformatorische scholen lost de problematiek rond allochtonen echter niet op. Bovendien, een belangrijk aspect dat noch Kuiper, noch Vogelaar aan de orde stelt, is dat een open toelatingsbeleid het bestaansrecht van de reformatorische school ondergraaft. Een grondige bezinning is daarom actueel.
Kuiper zei in deze krant: „Er zijn valide (dus goede, HP) argumenten om de luiken naar de samenleving verder open te zetten.” Naar zijn mening mogen orthodox-christelijke scholen het grondwetsartikel over de vrijheid van onderwijs -artikel 23- niet gebruiken als een bastion. Zij moeten integendeel een bijdrage leveren aan de integratie van allochtonen. Daarnaast wijst hij op het tegengaan van segregatie van orthodox-christelijke groepen. Sociale scheiding van bevolkingsgroepen wijst hij af.
Het verplicht spreiden van leerlingen over scholen is evenwel in strijd met artikel 23 van de Grondwet. Het beperkt niet alleen de bevoegdheid van een schoolbestuur om leerlingen toe te laten, maar ook de keuzevrijheid van ouders om de school te kiezen die in hun ogen de beste is. Het is opvallend dat de Onderwijsraad, die enige maanden geleden een advies heeft uitgebracht over de spreiding van leerlingen, voor de scholen met een consequent toelatingsbeleid een uitzondering maakt. Zij hoeven niet verplicht mee te doen aan het toelaten van leerlingen ten behoeve van spreiding.
Afgezien daarvan, inmiddels is door diverse deskundigen duidelijk gemaakt dat het verplicht spreiden van leerlingen over scholen de integratie van allochtonen niet of nauwelijks zal bevorderen.
Minder consequent
De luiken open zoals de minister dit bedoelt, betekent dat reformatorische scholen hun consequente toelatingsbeleid minder consequent maken. Daarmee zetten zij hun bestaansrecht ten diepste op het spel. Er zijn orthodox-protestantse scholen die kinderen toelaten van ouders die de grondslag respecteren. Enerzijds biedt dit kansen. Het evangelisatiemotief kunnen we niet hoog genoeg waarderen.
Anderzijds heeft de school geen wettelijke basis om het aantal leerlingen van ouders die de grondslag slechts respecteren, te beperken tot een bepaald maximumpercentage. Bovendien heeft in het verleden de verruiming van de toelating door bijvoorbeeld hervormde scholen de groei van reformatorische scholen bevorderd. De reden daarvoor was vaak dat hervormde ouders op de hervormde scholen nog te weinig de aansluiting vonden met de waarden en normen in het eigen gezin en de kerk.
De vrijheid van onderwijs is een grondrecht. Zowel voor christenen als niet-christenen is dit een belangrijk grondwetsartikel. Het biedt ouders een zekere garantie dat zij voor hun kinderen een school naar eigen voorkeur kunnen kiezen. Het bestuur van een school is verantwoordelijk voor het ontwikkelen en behouden van een duidelijke eigen identiteit. Dat ben ik volledig met Vogelaar eens. Daarnaast is de school verantwoordelijk voor kwalitatief goed onderwijs.
Als aan deze twee voorwaarden wordt voldaan, levert de school een belangrijke bijdrage aan het instandhouden van het onderwijs in overeenstemming met de oprichtingsdoelstelling. Dit is het ten dienste zijn van de samenleving, waarop de school mag worden aangesproken.
Oneigenlijk
Goed reformatorisch onderwijs heeft vanzelfsprekend de luiken openstaan. Maar anders dan de minister bedoelt. Wij zijn niet gebaat bij onderwijs dat aan wereldmijding doet. Maar ook niet bij onderwijs dat op een naïeve wijze de wereld open laat binnenkomen. Reformatorisch onderwijs vraagt om heiliging. Het is een vorm van bijzonder onderwijs die het bijzondere niet zoekt in zichzelf, in „raak niet, en smaak niet, en roer niet aan.” Het zoekt het bijzondere in de dienst aan God, en van daaruit aan de naaste.
Een reformatorische school neemt zijn verantwoordelijkheid niet door een bijdrage te leveren aan de integratieproblematiek. Daartoe is een ruimer toelatingsbeleid een oneigenlijk middel. Een school neemt zijn verantwoordelijkheid door zijn identiteit zorgvuldig uit te werken in het beleid en het dagelijkse schoolleven.
Het voeren van een consequent en duidelijk toelatingsbeleid betekent geenszins dat de school artikel 23 van de Grondwet gebruikt als een bastion om zich in te verschansen. Het betekent ook niet dat de school haar diensten aanbiedt aan geheel de samenleving. Dat vraagt artikel 23 niet, juist niet. Artikel 23 beoogt dat er scholen worden opgericht en instandgehouden voor specifieke groeperingen in de samenleving. Dit heeft op zich niets te maken met segregatie, wel met het ruimte geven aan een specifieke identiteit.
Aan de reformatorische scholen de opgave om deze in afhankelijkheid van Gods zegen en in gehoorzaamheid aan Hem en aan de overheid, als Zijn dienares, in te vullen.
De auteur is werkzaam als bedrijfskundig adviseur.