Tweedeling tussen hoger en lager opgeleiden speelt steeds grotere rol
Verschillen in opleidingsniveau zijn er altijd geweest en hadden maatschappelijke betekenis. In onze kennismaatschappij speelt de tweedeling tussen hoger en lager opgeleiden echter een steeds grotere rol.
Qua levensverwachting en gezonde levensjaren is er in ons land een duidelijk verschil tussen hoger en lager opgeleiden. Hoger opgeleiden leven gemiddeld zeven jaar langer en genieten achttien jaar langer een goede gezondheid.
Die opmerkelijke verschillen hebben duidelijk te maken met het leefpatroon. Lager opgeleiden roken vaker, drinken eerder te veel, eten vaker minder gezond en hebben vaker overgewicht. Bovendien hebben velen van hen een fysiek zwaar beroep. Daardoor gaat hun lichaam eerder mankementen vertonen.
De politieke onvrede die zich alom in de westerse wereld manifesteert, vinden we vooral bij lager opgeleiden. Zij voelen zich niet meer vertegenwoordigd in het politieke bestel.
De sociaaldemocratische partijen golden vroeger bij uitstek als de vertegenwoordigers van de arbeidersklasse. Inmiddels maken hoger opgeleiden ook daar de dienst uit en bekommeren die partijen zich vooral om de gelijke behandeling van allochtonen, vrouwen en homo’s.
Dat roept bij lager opgeleiden veelal gevoelens van vervreemding op. Gender neutrale toiletten hebben bij hen niet zo veel prioriteit en allochtonen zien ze vooral als een bedreiging voor de arbeidsmarkt en het leefklimaat.
Een eeuw geleden was lagere school voor verreweg de meeste mensen de hoogst genoten opleiding. Iedereen die wat meer had geleerd, stak daarbovenuit. Een universitaire opleiding was vrijwel alleen weggelegd voor jonge mannen uit de hogere standen.
Velen die maar weinig schoolopleiding kregen, hadden best meer gekund. Maar doorleren kostte geld en kinderen die werkten, konden een bijdrage leveren aan het karige gezinsinkomen.
Verborgen talent
Na de Tweede Wereldoorlog kwam daar verandering in. Het verborgen talent, zoals de socioloog Van Heek dat noemde, moest tot ontplooiing komen. Het sociaal milieu waarin jongeren opgroeiden, was tot dusver al te zeer bepalend geweest voor hun onder wijskansen en verdere ontplooiing.
Op de achtergrond speelde hier de veelomvattende vraag of nu aanleg of sociaal milieu bepalend was voor de opgroeiende mens. Van Heek en anderen beklemtoonden dat het gezinsmilieu en de woonbuurt alsmede de beperkte studiefaciliteiten ertoe leidden dat velen niet het onderwijsniveau bereikten dat ze onder andere omstandigheden hadden kunnen behalen. Inmiddels is er weer meer aandacht voor de genetische factoren. Lang niet iedereen is in staat, ook niet onder optimale omstandigheden, met succes hoger onderwijs te volgen.
Het feit dat degenen die het wel kunnen daar nu meer dan vroeger de gelegenheid toe krijgen, heeft wel geleid tot een intellectuele drainage. Waren er vroeger onder de mensen met niet meer dan lagere school heel wat die een zekere schranderheid of beter gezegd levenswijsheid hadden, tegenwoordig is dat minder het geval.
Overigens is het maar goed ook dat niet iedereen een hogere opleiding volgt. Er zijn immers in de maatschappij naast hoofd arbeiders ook handarbeiders nodig. Mensen die graag met hun handen werken en hun vak verstaan. Die kunnen we zeker niet missen.
Partnerkeuze
Dat neemt niet weg dat maatschappelijk gezien de kloof tussen hoger en lager opgeleiden een probleem is. Minder dan vroeger is er sprake van onderlinge sociale relaties.
Dat heeft onder meer te maken met de emancipatie van de vrouw. Vroeger was het normaal dat hoger opgeleide mannen trouwden met vrouwen met minder opleiding. Er waren nu eenmaal niet zo veel hoger opgeleide vrouwen. De dokter trouwde met een verpleegster. Daardoor bleven de verschillende sociale milieus met elkaar vervlochten.
Nu volgen ongeveer evenveel vrouwen als mannen hoger onderwijs, zodat men gemakkelijk een levenspartner op hetzelfde opleidingsniveau kan vinden. Zodoende hebben de milieus van hoger en lager opgeleiden minder raakvlakken.
De secularisatie is een andere factor. In de kerk kwamen hoger en lager opgeleiden elkaar tegen. Natuurlijk, er waren elite kerken zoals de remonstranten en ook kerken van ”kleine luyden”. Maar de grote volkskerken van de hervormden en de rooms-katholieken waren sociaal gemengd, al werkten ook daar allerlei stands verschillen door.
Nu de betrokkenheid bij de kerk sterk is afgenomen, betekent dat ook dat mensen van verschillende opleidingsniveaus elkaar veel minder tegenkomen. Met het verdwijnen van de kerkelijke binding verdwenen bepaalde solidariteitsgevoelens. In de orthodox-protestantse wereld is dat gelukkig nog anders, maar deze kerkelijke gemeenten vormen maar een kleine minderheid.
Juist in de kerk is het van wezenlijk belang te beseffen dat niet het opleidingsniveau van mensen bepalend is. Daar gaat het (als het goed is) om wijsheid die van Boven komt, om geestelijke kennis die je op een aardse onderwijsinstelling niet kunt leren. Die kennis is juist voor de wijzen en verstandigen verborgen (Matth. 11:25).
Waar de meeste politieke partijen kaderpartijen zijn, waarin hoger opgeleiden de dienst uitmaken, betekent het relatief hoge ledental van de SGP dat we hier te maken hebben met een partij die sociaal gezien het karakter draagt van een volkspartij. Dat is een waardevolle zaak.
Lokalisme
Lager opgeleiden hebben sterker dan anderen een lokale oriëntatie. Het gaat hun om hun dorp, hun voetbalclub, hun regio of hun land. In ieder geval niet om Europa. De globalisering levert hun minder voordelen op dan hoger opgeleiden. Die zijn meer inter nationaal georiënteerd. Zij kunnen zich over de grens gemakkelijk redden.
Verder heeft er ook een zekere emanci patie van de lager opgeleiden plaats gevonden. De vroegere onderdanigheid ten opzichte van deskundigen en hoger geplaatsten is grotendeels verdwenen. Iedereen voelt zich mondig en heeft zijn eigen mening. De nieuwe media bieden alle ruimte om die mening te laten horen en die bevestigd te zien.
Populistische politici grijpen hun kans om ontevreden kiezersgroepen te mobiliseren in hun strijd tegen de gevestigde partijen. Onvrede over de economische crisis, bezorgdheid over het moslimterrorisme en de massale instroom van vluchtelingen, onvrede over de verhoging van de pensioen gerechtigde leeftijd, bezorgdheid over pensioen kortingen en banenverlies, problemen met allochtonen in de eigen woonwijk, al dergelijke negatieve gevoelens versterken elkaar.
Wat is daaraan te doen? Is er reden om allerlei problemen en ontwikkelingen, variërend van de vluchtelingeninstroom tot de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd, meer vanuit het perspectief van de lager opgeleiden te bezien? Om hen meer bij de besluitvorming te betrekken en hun belangen meer prioriteit te geven?
Is met internet, Twitter et cetera op communicatiegebied een doos van Pandora opengegaan waarvan we de gevolgen niet meer in de hand hebben? Betekenen het complexer worden van de maatschappij en het snelle tempo van allerlei veranderingen dat mensen gemakkelijk de aansluiting missen? Behalve aan lager opgeleiden kan men hier ook aan ouderen denken. Trouwens, die groepen vallen deels samen.
Schaduwzijden
In ieder geval kan duidelijk zijn dat allerlei zaken die aanvankelijk door velen met gejuich begroet zijn, ook hun schaduwzijde hebben. Globalisering leidt tot vervreemding. Individualisering leidt tot vermindering van de sociale cohesie. Secularisatie leidt tot het verloren gaan van allerlei sociale dwarsverbanden. Verhoging van het opleidingsniveau leidt ertoe dat zij die daarin niet mee kunnen meer dan vroeger tot de achterblijvers worden gerekend.
Meer rekening houden met elkaar, meer luisteren naar elkaar zou ook niet verkeerd zijn. Ik zeg wat ik denk, vervangen door: ik denk na voor ik wat zeg. Bovendien zijn er in de maatschappij ook allerlei principiële kloven die door tal van beraadslagingen en overlegvormen niet kunnen worden weggenomen.