Indrukwekkend meesterwerk over de Tweede Wereldoorlog
De Duitse bevolking bleef in de Tweede Wereldoorlog in grote meerderheid achter Adolf Hitler staan. De protestantse en rooms-katholieke burgers vormden daarop geen uitzondering. Waarom eigenlijk? Nicholas Stargardt formuleert in ”De Duitse oorlog” een antwoord op die vraag.
Stargardt –in 1962 geboren uit een Duits-Joodse vader en een Australische moeder en als hoogleraar moderne geschiedenis werkzaam aan de universiteit van Oxford– laat in zijn ruim 800 bladzijden tellende werk 25 Duitse soldaten, leraren en huisvrouwen aan het woord. Het zijn geen overlevenden van de oorlog die na jaren hun herinneringen naar boven halen, maar mensen die van 1939 tot en met het einde van de oorlog in 1945 brieven schreven en dagboeken bijhielden. Zij vertellen hoe zij het begin van de oorlog beleefden, maar ook de moord op de Joden en de capitulatie op 9 mei 1945.
Indrukwekkend meesterwerk
Stargardt –meer dan twintig jaar onderzoek heeft hij voor het boek verricht– volgt deze gewone Duitsers in feite in die oorlogsjaren. De brieven en dagboekfragmenten zijn bijzonder inzichtgevend. Ze tonen aan waarom zo veel mensen zich tot het nationaalsocialisme aangetrokken voelden. Ze geven antwoord op de vraag waarom soldaten die geen fanatieke nazi’s waren, tot het bittere einde doorvochten. De lezer maakt kennis met hun angsten en met hun dromen. Al die fragmenten vlecht Stargardt aaneen tot een indrukwekkend meesterwerk over de Tweede Wereldoorlog, waarin hij behalve de getuigenverslagen ook de militaire, sociale en economische aspecten van de oorlog inzichtelijk maakt.
Een van de gewone Duitsers is de vrome protestant en conservatieve schoolmeester August Töpperwien. Vanaf het begin van de oorlog heeft hij twijfels bij de vergaande wreedheid van Hitlers oorlog, maar het regime blijft hij trouw. Hij vervreemdt zich moreel en politiek van het nazisme. Dat „uit zich niet in een uiterlijk teken van verzet, maar in een zekere non-conformiteit en innerlijke terugtrekking tegenover de oproepen en eisen van het regime.”
Dat verandert in maart 1945, als Töpperwien beseft dat Duitsland de oorlog gaat verliezen. Die nederlaag ziet hij als een straf van God voor de moord op de Joden. „Een mensheid die op deze manier oorlog voert, is goddeloos geworden.” Tegelijk zegt hij dat de misdaden van de nazi’s niet erger zijn dan wat de geallieerden het Duitse volk hebben aangedaan.
Volgens Stargardt relativeerden heel veel Duitsers hun misdaden. En dat deed het christelijke deel van de bevolking net zo goed. Töpperwien stond absoluut niet alleen. De historicus schrijft dat het overgrote deel van de Duitsers religieus was gebleven en het lidmaatschap van de NSDAP met dat van een kerk combineerde. Het verzet van de Rooms-Katholieke Kerk in het begin van de oorlog tegen het euthanasieprogramma vloeide voort, aldus Stargardt, uit het feit dat de geestelijkheid zich vooral druk maakte om het voortbestaan van de eigen instellingen voor gehandicapten en niet zozeer om de levens van de slachtoffers.
Bisschop Clemens August von Galen is bekend om zijn verzet tegen het euthanasieprogramma. Toch steunde hij de strijd tegen het ”Joods-bolsjewisme”. In 1945 sprak hij kort na de oorlog zijn waardering uit voor de „christelijke soldaten die naar eer en geweten hun leven hebben gewaagd voor volk en vaderland en die zich zelfs in de consternatie van de oorlog met hart en hoofd verre hebben gehouden van haat, plunderingen en onrechtmatige gewelddadigheden.”
Verdedigingsactie
Veel Duitsers waren, aldus de historicus uit Oxford, misschien geen fanatieke nazi’s maar ze bleven ondertussen tot het einde doorvechten en namen de misdaden bijna voor lief. Waarom? Stargardt wijst erop dat de Duitsers de strijd net als de Eerste Wereldoorlog in de eerste plaats zagen als een verdedigingsactie. „In augustus 1914 brak de oorlog uit na een langdurig proces van omsingeling door vijandige buitenlandse grootmachten.” Het was toen Rusland dat als eerste het leger mobiliseerde en Oost-Pruisen binnenviel. In 1939 waren het de Britten die Hitlers herhaalde vredesvoorstellen afwezen na de verovering van Polen en na de val van Frankrijk een jaar later.
Stargardt: „De opvatting dat dit een defensieve oorlog was, kwam niet alleen voort uit de nazipropaganda. Velen die kritisch tegenover de nazi’s bleven, zagen de oorlog ook in dit licht. Iedereen in Duitsland bekeek de Tweede Wereldoorlog door de bril van de Eerste Wereldoorlog, of ze die nu wel of niet hadden meegemaakt.”
Het gevoel gevangen te zitten in een verschrikkelijke cyclus van herhaalde oorlogen die over dezelfde kwesties werden gevoerd, bevorderde een besef van broederlijke kameraadschap tussen de oude en de nieuwe generatie. „Toen Helmut Paulus in 1941 naar het oostfront werd gestuurd, begon zijn vader, een huisarts en reserveofficier in de vorige oorlog, hem als ”Genosse”, kameraad, te schrijven.”
Stargardt formuleert het nog scherper: „Wat vaders en zonen bond was meer dan een gedeelde ervaring. Het was een gevoel van verantwoordelijkheid voor elkaars generatie. De zonen moesten bereiken wat hun vaders niet was gelukt. Zij moesten de cyclus van herhaling doorbreken, die iedere generatie tot de strijd in Rusland veroordeelt.”
De oorlog zag men niet als iets van het naziregime, aldus Stargardt, maar „vanuit de eigen verantwoordelijkheid voor familieleden van verschillende generaties. Dat was het sterkste fundament onder hun vaderlandsliefde.”
De nazi’s gebruikten natuurlijk die vaderlandsliefde en deden het voorkomen alsof de Britten en de Amerikanen uit waren op de ondergang van Duitsland. Toen op 10 mei 1940 Freiburg werd gebombardeerd en er 57 burgers omkwamen, meldden de kranten dat de geallieerden bommen hadden gegooid. In werkelijkheid was het een Duits toestel dat Freiburg voor de Franse stad Dijon had aangezien.
Goebbels
De hele oorlog door leidde minister van Propaganda Joseph Goebbels de burgers om de tuin en noemde hij de strijd een verdedigingsoorlog. Duitse aanvallen waren vanzelfsprekend preventieve acties.
Ook de moord op de Joden presenteerde Goebbels als een verdedigingsactie. De Joden in Duitsland waren zogenaamd „medeschuldig aan het Joodse wereldcomplot om het Duitse rijk van de kaart te vegen.” In het naziweekblad Das Reich herinnerde Goebbels in november 1941 de lezers aan de voorspelling van de Führer uit 1939 dat de Joden vernietigd zouden worden als ze een nieuwe Europese oorlog startten. „Wij zijn nu getuige van de vervulling van deze profetie. Het lot dat de Joden overkomt, is hard, maar meer dan verdiend.”
De boodschap werd voor zoete koek geslikt. Soldaten vonden het verschrikkelijk wat ze deden, maar het moest naar hun idee. Een soldaat schreef aan zijn vrouw: „De Joden worden volledig uitgeroeid. Lieve H., denk er alsjeblieft niet over na, het moet nu eenmaal zo zijn.”
Töpperwien weet ook van de massamoord op de Joden. „We vernietigen niet alleen de Joden die tegen ons vechten, we willen dit volk als zodanig letterlijk uitroeien”, schrijft hij. Hij keurt die moord absoluut niet goed, maar veroordeelt die ook niet. Hij weet er eigenlijk niet goed raad mee en besluit erover te zwijgen.
Stargardt wijst erop dat de moord op de Joden bekend was onder de Duitsers. De historicus spreekt over „een gedeeld geheim.” De Duitsers wisten dat de Joden werden vermoord, maar spraken er slechts in bedekte termen over en deden niet zo veel met de informatie.
Massamoord
„Honderdduizenden, misschien wel miljoenen” Duitse soldaten waren getuige van de executies in Oost-Europa. Het thuisfront werd door fotografisch bewijsmateriaal uit het oosten overspoeld. Soldaten stuurden filmrolletjes naar huis, waar ze werden ontwikkeld en afgedrukt. De familie zag natuurlijk die beelden. De zonen en vaders aan het front schreven over massa-executies van burgers, „vooral van Joden.” Hans Albring schreef zijn vriend Eugen Altrogge over „de netjes opgestapelde lijken van de vijfhonderd Joden die waren gefusilleerd.” Stargardt: „Mensen vroegen zich hardop af wat er met hun Joodse burgers gebeurde nadat de treinen waren vertrokken. Ze baseerden zich op wat ze vermoedden of wisten. Ze herkauwden wat ze hadden gehoord over de massamoord in het oosten.” En toen Hamburg in 1943 werd gebombardeerd zeiden velen in het openbaar dat „dit ons niet was overkomen als we de Joden niet al die ellende hadden aangedaan.”
Goebbels stelde met zijn propaganda-apparaat alles in het werk om de kritiek weg te nemen, aldus Stargardt, maar het publieke debat over de Joden heeft de nazitop nooit helemaal onder controle gekregen. De christelijke Duitsers wilden niet voor de moord op de Joden verantwoordelijk worden gesteld.
Terreur
Stargardt rekent in zijn boek af met het idee dat het moreel van de Duitsers gebroken was na de nederlaag van hun leger bij Stalingrad. De gangbare theorie is dat de meerderheid van de bevolking door Stalingrad steeds meer vervreemd zou zijn geraakt van alles waar het regime voor stond en het alleen volhield door de naziterreur. De historicus voert net als eerder de historicus Ian Kershaw aan dat er geen aanwijzing is voor enige teruglopende instemming.
Stargardt stelt dat de Duitsers doorvochten. Hij voert de terreur aan als reden, maar dat is in zijn ogen niet de enige of de belangrijkste. Opnieuw is het de verdediging van het vaderland die de Duitsers ertoe bracht te vechten en niet op te geven. „Hoe slechter het met hun oorlog ging, des te meer werd deze als defensief beschouwd. Grote catastrofes als Stalingrad en Hamburg leidden tot een enorme daling in de populariteit van het regime, maar ze zaaiden op zich geen twijfel over vaderlandslievende toewijding. „We moeten deze oorlog winnen, anders wordt het vreselijk.””
Via de kranten en de radio bespeelde Hitler de publieke opinie, aldus Stargardt in zijn monumentale werk. In 1939 en 1940 wilden de Duitsers zelfs niet ten oorlog te trekken. Toch volgden ze hem toen hij Polen en al die andere landen binnenviel. „De Führer deed het voorkomen dat anderen hem tot oorlog dwongen, terwijl oorlog voeren van meet af aan zijn welomlijnde doel was.”
Boekgegevens
”De Duitse oorlog. De Tweede Wereldoorlog door de ogen van burgers en soldaten”, Nicholas Stargardt; uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2016; ISBN 978 90 2349 518 5; 838 blz.; € 59,80.