Onveranderlijk
Titus 1:2
„In de hope des eeuwigen levens, welke God, Die niet liegen kan, beloofd heeft voor de tijden der eeuwen, maar geopenbaard heeft te zijner tijd.”
Paulus omvat, omdat hij over de belofte handelt, niet alle eeuwen; om ons weg te voeren tot buiten de schepping der wereld. Maar hij leert dat vele eeuwen zijn voorbijgegaan sinds het heil is beloofd. We mogen „de tijden der eeuwen” opvatten als: „de eeuwen zelf.” Maar aangezien door de eeuwige uitverkiezing Gods het heil eerder is gegeven dan beloofd, daarom wordt in de brief aan Timotheüs de schenking gesteld vóór alle eeuwen. Zo moet het algemene kenteken mede eronder verstaan worden. Hier echter duidt hij niets anders aan dan dat de belofte ouder is dan een lange rij van eeuwen, omdat zij terstond vanaf de schepping van de wereld begonnen is. In dezelfde zin leert hij (Romeinen 1:2) dat het Evangelie, dat eerst na de opwekking van Christus uit de doden openlijk bekendgemaakt moest worden, beloofd is in de Schriften door de profeten. Want van de tegenwoordige betoning der genade verschilt zeer veel de aan de vaderen eertijds gedane belofte.
„Die niet liegen kan…” Dit woord is niet zozeer toegevoegd om God te prijzen, als wel om ons geloof te bevestigen. Stellig moet het, zo dikwijls er sprake is van ons heil, ons in de gedachte komen dat het gegrond is in het woord van Hem, Die noch bedriegen noch liegen kan. Dit is nu het enige bewijs van heel de religie: de onveranderlijke waarheid Gods.
Johannes Calvijn, predikant te Genève (”Verklaring Timotheüs, Titus en Filemon”)