Joden ten onrechte vaak angstig
Het is volkomen zinloos dat joden allerlei verhalen over hun angst en dreiging de wereld in slingeren, stelt rabbijn Lody B. van de Kamp.
In de aula van de Vrije Universiteit (VU) is het een drukte van belang. Ik heb het gevoel dat zo half allochtoon en autochtoon Nederland langskomt. Ik weet dat die termen niet meer gebruikt horen te worden. Maar ik wil alleen maar even aanduiden dat ik tussen de in- en uitlopende studenten en medewerkers nauwelijks nog volgelingen ontdek die, althans ogenschijnlijk, door kunnen gaan als achterban van de oprichter van de VU, de traditioneel-christelijke theoloog Abraham Kuyper. Zelfs ik, met mijn uiterlijke voorkomen en keppeltje, draag op dit moment bij aan deze diversiteit in de VU.
Het is nog vroeg, over een kwartiertje heb ik een afspraak met Enes, de organisator van een symposium waarvoor hij mij heeft uitgenodigd. Van de leestafel naast de ingang pak ik het laatste nummer van het universiteitsblad Advalvas. Het is een themanummer over geloof. Ik blader naar het artikel ”Waar geloof jij in?” Drie studenten vertellen wat geloof voor hen betekent.
Eerst komt de 22-jarige vierdejaarsstudent Jiwanjot Singh aan het woord. „Sikhs hebben een heilig schrift, de Sri Guru Granth Sahib en tien profeten.” Daarnaast staat de foto van de 18-jarige eerstejaars theologiestudent Annemieke Lubbersen. „Het meest houd ik van Psalm 103. Daarin staat dat G’d goedertieren en barmhartig is.”
En de derde? Dat is een 19-jarige joodse eerstejaarsstudent. Zijn foto bestaat uit een onherkenbaar silhouet. Onder de foto lees ik: „Deze student wil niet met zijn naam in Advalvas. Hij wil geen doelwit zijn.”
Onaardig
Doelwit? Ik kijk om mij heen. Ik sta nu tien minuten in de universiteitshal te wachten. Doelwit? Zou ook ik, herkenbaar als jood, tussen al die honderden mensen die langs mij heen zijn gelopen, tussen al die mensen die rechts en links van mij staan te praten of met hun telefoons bezig zijn, een doelwit van een van hun kunnen zijn? Ik haal mijn schouders op. Nu ben ik geen ‘doelwit’ en ik ben nog nooit op deze universiteit of op een van de andere onderwijsinstellingen die onze stad rijk is doelwit geweest.
Het is heel goed mogelijk dat deze jongen weleens onaardig, onheus of venijnig benaderd is door zijn medestudenten in de collegezaal. Dat gebeurt. Hoe vervelend het ook is. Maar je onherkenbaar en anoniem laten afbeelden in het officiële universiteitsblad van de Vrije Universiteit in Amsterdam? Bang om doelwit te zijn? Waar komt dit vandaan? Waar zijn wij als joodse gemeenschap in terechtgekomen? Is dit onze wereld? Is dit onze stad?
Ja, de hekken om onze scholen zijn weer opgehoogd. De politiewachthuisjes staan nog steeds bij de synagogen. Een rabbijn vertelt dat er een poging is ondernomen om hem omver te rijden en dat zijn huis is omgeven door camera’s. Maar moet dit ons allemaal zo bang maken dat wij ons niet meer als joden durven te identificeren?
Dat er onaangename dingen kunnen gebeuren, is helder. Dat de joodse gemeenschap zich beschermt tegen terrorisme omdat die dreiging nu eenmaal wereldwijd evident is, is niet meer dan logisch. Dat wij echter allerlei verhalen over onze angst en dreiging de wereld in slingeren helpt op geen enkele manier ons te beschermen tegen het tot ‘doelwit’ worden. Het veroorzaakt slechts dat een jonge student van 19 jaar zich tegenover zijn medestudenten niet meer als joods kenbaar durft te maken. Het beschadigt onze gemeenschap erger dan het gevaar dat antisemitisme heet.
Synagoge
Een klas van een hogeschool wil in het kader van hun studie over de wereldgodsdiensten op een doordeweekse dag een van onze synagogen bezoeken. Ik stuur een mailtje in een poging om zo’n bezoekje te regelen en krijg het volgende antwoord: „Uw vraag om onze synagoge met studenten te bezoeken is makkelijker gesteld dan beantwoord. Wie gaat deze studenten screenen? Geeft de beveiligingsorganisatie van onze synagoge wel toestemming? En geeft de politie haar medewerking? Zoals u bekend is, vraagt de moderne tijd antwoorden op deze vragen. Als het al door kan gaan zal het synagogebestuur met een of meer personen aanwezig willen zijn. Maar of het er echt van gaat komen is nog maar de vraag…”
Het bezoek aan deze synagoge is natuurlijk niet doorgegaan. We vinden een andere gebedsruimte die ik kan laten zien aan de jonge mensen die kennis willen opdoen over het jodendom. Niet iedereen reageert gelukkig zo krampachtig, verdwaasd door angst.
Maar toch, waar leven wij? Is dit de Sovjet-Unie in het stalinistisch tijdperk? Is dit de tijd van vervolgingen en razzia’s? Moeten wij oppassen voor de lange arm van de inquisitie? Nee, dit is gewoon onze stad Amsterdam.
Ja, er lopen jonge knullen en meiden rond, zich verbergend onder een capuchon, die roepen niets van Joden te willen weten. Soms komen horden samen die vreselijke dingen over ons als Joden roepen. Duiken wij daarom onder, sluiten wij onze gemeenschap af voor het contact met de medeburger om ons heen?
Helden hoeven we niet te zijn. Ons wordt niet gevraagd moed te tonen zoals de verzetsheldin Hannie Schaft. Of als Mordechaj Anielewicz, een van de leiders van de opstand in het getto van Warschau. Er ligt geen taak voor ons om Joodse kinderen te redden van de ondergang zoals de Twentse ds. L. Overduin of de Amsterdamse vrouw Truus Wijsmuller dat hebben gedaan. Wij hoeven geen overleden onderduikers in het geheim op de oude Joodse begraafplaats in het holst van de nacht ter aarde te bestellen, zoals de jonge Barend Drukarch dat in die oorlogsjaren deed. Er is geen noodzaak om toe te treden tot de knokploeg van Herman Natkiel of Jaap Soesan in Amsterdam.
Helden hoeven we niet te zijn in onze stad. Maar ons gek laten maken door een opgeklopte angst van enkelen evenmin.
De auteur is orthodox-joods rabbijn.