Interventie in onderwijs hogelijk geboden
De lectorale rede van drs. A. de Muynck (in verkorte versie weergegeven in het RD van 24 april) laat zien dat er in de gereformeerde gezindte geen enkel idee meer bestaat over waar het in het onderwijs werkelijk om gaat, stelt dr. H. Dijkgraaf
in een reactie. Hoe kan de innerlijke kracht van het onderwijs versterkt worden? Deze vraag vormt het uitgangspunt voor een nieuw lectoraat ”Onderwijs en identiteit” aan de christelijke hogeschool de Driestar te Gouda. Vorige week vrijdag deed drs. A. de Muynck een eerste poging tot het formuleren van een antwoord. De kersverse lector sprak een inaugurele rede uit waarin hij zich met name richt op de rol van de leraar, „een van de hoofdrolspelers in het onderwijs.” De stelling van het betoog luidt dat christelijk leraarschap zich vandaag bevindt tussen presentie, vorming en werkelijkheid. Een op het eerste gezicht wat vage stelling, maar een lectorale rede is natuurlijk een geëigend middel hierover helderheid te verschaffen.
Jammer genoeg laat De Muynck deze gelegenheid ongebruikt. Zijn omschrijvingen van de sleutelwoorden ”presentie”, ”vorming” en ”werkelijkheid” zijn al even abstract als de termen zelf. Zo definieert hij presentie als „het zich aanbieden van de pedagoog, ten dienste van het vormingsproces van de leerling” en werkelijkheid als „het kenbare om ons heen.” In het vervolg van zijn verhaal gaat De Muynck wel uitgebreider in op het begrip presentie, maar niet op het begrip werkelijkheid. Zo laat hij ons in het duister over wat hij al of niet kenbaar acht, hoe we het kenbare kunnen kennen en of het kenbare wel of niet de moeite van het kennen waard is. Als hij vervolgens spreekt over de ontsluiting van de werkelijkheid als essentieel onderdeel van het christelijk leraarschap, weten we dus nog niets.
Kletskoek
Het onvoldoende verbaliseren van kernbegrippen is op zichzelf reeds dubieus omdat het de suggestie wekt dat je niet weet waar je het over hebt. Dubieuzer is het echter als het uitwerken van kernbegrippen ontaardt in regelrechte kletskoek. De Muynck werkt het begrip presentie uit aan de hand van enkele kenmerken: iemand die zich in zijn werk present stelt, doet mee met het gewone leven, is breed inzetbaar, sluit nauw aan bij de leefwereld van de betrokkenen, stemt steeds af op de behoefte van anderen et cetera. Wat het meest opvalt aan deze kenmerken is hun nietszeggendheid. Zijn deze en dergelijke kenmerken niet onuitgesproken a-priori’s van welke relatie dan ook?
Als De Muynck de leraar vervolgens voorstelt als ”presentiewerker” vervalt hij niet alleen tot onuitstaanbaar jargon, maar wisselt hij bovendien de rol van leraar moeiteloos in voor die van moeder, minnaar of oppasser in de dierentuin. De leraar, zegt De Muynck, „leeft met de leerlingen, richt zich op het gehele kind, sluit aan bij wat er zich voordoet en is aanwezig tijdens het denken en handelen van de leerlingen.” Dat dit een randvoorwaarde is voor goed onderwijs is evident, maar over de rol van leraar als onderwijzer is hiermee nog niets gezegd.
Aap uit de mouw
Het kan nog erger. De ”presentiebenadering” (de term is van De Muynck) wordt gebruikt om het beheersingsdenken in het onderwijs onder kritiek te stellen. Presentie moeten we volgens hem niet zien als de tegenpool van absentie -dat zou inderdaad al te dol zijn- maar van interventie. Het onderwijs is volgens De Muynck vol van „het interventionistische denken.” Een interventie pleeg je namelijk zodra zich een probleem voordoet. Je analyseert het probleem, stelt een diagnose vast en bedenkt een oplossing. Prima idee, zou je denken, maar De Muynck denkt daar heel anders over. Interventies leveren namelijk stress op en staan de authentieke omgang met de leerling in de weg.
Nu komt de aap uit de mouw. De Muynck verbindt hieraan direct de conclusie -de logica ontgaat mij trouwens- dat in het onderwijs de nadruk niet moet liggen „op de prestatie, maar op het zijn.” Wat dat ”zijn” inhoudt, illustreert De Muynck met het voorbeeld van Vincent (een van de onwetende leerlingen die tegenwoordig het wat en het hoe van het onderwijs bepalen): „Ik herinner me een biologieleraar die ik nog altijd intens dankbaar ben. (…) Misschien was wel het meest bijzondere dat hij ons allemaal van tijd tot tijd aankeek. Ja, bij hem had je het gevoel dat je er echt was.”
We kunnen Vincent in zoverre dankbaar zijn, dat hij in gewone mensentaal duidelijk maakt wat in De Muyncks vakjargon maar moeizaam begrijpelijk wordt: in het onderwijs gaat het in de eerste plaats om het welbevinden van de leerling.
Apekool
Blijkbaar is het welbevinden van de leerling voor De Muynck een belangrijker realiteit dan de externe werkelijkheid. Maar dat laat zich moeilijk met zekerheid zeggen zolang De Muynck niet aangeeft wat hij onder werkelijkheid verstaat. Kwalijk is wel dat hij het vertellen van een verhaal -hoewel hij toegeeft dat het een groot genoegen kan zijn- inferieur acht aan het de leerling zelf ontdekkingen laten doen. Een argument hiervoor geeft De Muynck niet, maar het laat zich raden dat hij het vertellen van een verhaal gevaarlijk dicht in de buurt vindt komen van het xxkan dit eruit?vermaledijde beheersingsdenken.
Deze apekool hebben we natuurlijk al veel vaker gehoord. Luc Stevens, Nederlands enige echte onderwijsgoeroe en geestelijk vader van het adaptief onderwijs, pleit al jaren voor het primaat van de orthopedagogiek in het onderwijs. Hij gebruikt onder andere de term ”relatie” om te benadrukken hoe belangrijk het is dat je als leerling kunt merken dat het anderen kan schelen wie je bent en wat je doet.
Het lijkt er sterk op dat De Muynck een begrip uit de praktische theologie (presentie) heeft gebruikt om een verwaterde versie te presenteren van wat Stevens aanduidt met het begrip relatie. Het wachten is nu op een volgend referaat waarin ”competentie” en ”autonomie”, twee andere basisnoties uit het arsenaal van Stevens, aan bod zullen komen.
Verbijsterend
Dat De Muyncks lectorale rede weinig origineel is, is zo erg niet. Maar dat er in de gereformeerde gezindte -de man is uiteindelijk lector aan hogeschool de Driestar- blijkbaar geen enkel idee meer bestaat over waar het in het onderwijs werkelijk om gaat, is ronduit verbijsterend. Als ergens de gedachte nog levend zou moeten zijn dat het onderwijs dient op te leiden tot de kennis van het goede, het ware en het schone (Plato) oftewel de goddelijke waarheid (Augustinus), dan is het wel op scholen die pretenderen de traditie in ere te houden. Maar blijkbaar is de veelgeroemde traditie moeiteloos te combineren met aan haar wezensvreemde elementen. Stevens’ filosofie is uiteindelijk slechts een misplaatste voetnoot bij het al even misplaatste gedachtegoed van Rousseau.
Was De Muynck te rade gegaan bij de klassieke pedagogische traditie, dan had hij kunnen leren dat onderwijs dat de naam van onderwijs verdient, niet het welbevinden van de leerling centraal stelt maar de leerling zoekt uit te leiden uit de slavernij van zijn ondeugden: zijn onwetendheid, zijn gemakzucht, zijn neiging tot het triviale.
Crisis
De inhoud van de rede van De Muynck is een symptoom van de crisis waarin de gereformeerde gezindte zich bevindt. Deze crisis reikt veel verder dan de theologische disputen op kerkelijk terrein. Ook instituties zoals de politieke partij, het gezin en de school lijden aan het onvermogen zich op betekenisvolle wijze te verstaan met de wijsheid die ons uit het verleden is overgeleverd.
Niet overal manifesteert dit onvermogen zich op dezelfde manier. Zo houden de kerken binnen de gereformeerde gezindte nog wel vast aan de traditie, maar ze verabsoluteren enkele aspecten van het gereformeerde gedachtegoed op zodanige wijze dat dit uitmondt in laakbare exegese, in het canoniseren van meer of minder excentrieke ervaringen en in een embargo op de bronnen van de reformatorische theologie.
Maar met het onderwijs is het nog veel erger gesteld. Hier lijkt het zicht op de traditie helemaal achter de horizon verdwenen. De consequentie is dat leerlingen de toegang tot het beste dat gezegd en gedacht is in de wereld ontnomen wordt, omdat ze niet in staat zijn op eigen kracht de erfenis van het verleden te ontsluiten.
Interventie is dus hogelijk geboden, willen wij niet opgesloten raken in onze eigen beperktheid. En is het niet deze beperktheid die ten grondslag ligt aan de crisis waarin wij ons op dit moment bevinden?
De auteur is docent aan de eerstegraadslerarenopleiding Engels van de christelijke hogeschool de Driestar te Gouda en de christelijke scholengemeenschap Het Streek te Ede.