Groen & duurzaamheid

Bijzondere verscheidenheid in matig paddenstoelenjaar

Paddenstoelentijd! Maar zijn ze er wel, dit jaar? Door de droogte in oktober en de vroeg invallende vorst in november zijn er weinig zwammen overgebleven. Tijd om op onderzoek uit te gaan.

en
23 November 2016 10:27Gewijzigd op 16 November 2020 08:48
Jonge vliegenzwammen. De witte ‘stippen’ (vliesresten) zijn door de regen weggespoeld, maar de rode kleur is nog helder. beeld Kees van Reenen
Jonge vliegenzwammen. De witte ‘stippen’ (vliesresten) zijn door de regen weggespoeld, maar de rode kleur is nog helder. beeld Kees van Reenen

Jaap Wisman is een paddenstoelenkenner. Bij de Nederlandse Mycologische Vereniging is de Leusdenaar consul –„iemand aan wie je vragen kunt stellen”– voor de provincie Utrecht. Zijn Friese heit gaf hem reeds liefde voor de natuur mee.

Na zijn pensionering, al dik tien jaar geleden, heeft Wisman van zijn liefhebberij zijn werk gemaakt bij de universiteit van Leiden, waar hij de wetenschap regelmatig verrijkt met nieuwe kennis over paddenstoelen. Zo ontdekte hij in een kas een nog niet eerder beschreven soort champignon (zie kader) en dicht bij zijn huis een nieuwe satijnzwam. Hij is dan ook regelmatig in het veld te vinden; zo ook vandaag.

Overvallen door vorst

„We zijn overvallen door de vorst – de korte herfst is in de winter geschoven”, zo vat Wisman het paddenstoelennajaar samen. Afgelopen weekeinde heeft het stevig gevroren, en de gevolgen daarvan zijn zichtbaar aan de paddenstoelen in de populierenlaan aan de rand van Leusden. „Mensen denken bij paddenstoelen vaak vooral aan het bos, maar wegbermen zijn vaak minstens even soortenrijk, zeker als er bomen staan. Er zijn drie groepen: parasieten, die groeien in levend hout; dan saprofieten (opruimers), die leven van dood organisch materiaal; en ten slotte symbionten of mycorrhiza’s, schimmels die samenwerken met boomwortels”, legt Wisman uit alvorens de vorstschade op te nemen.

„Een paddenstoel is namelijk alleen maar het vruchtlichaam van een ondergronds levende schimmel. De schimmeldraden, die meterslang kunnen worden, verzamelen mineralen die de boom nodig heeft en de boom levert suikers aan de schimmel. Elke schimmel leeft alleen bij bepaalde boomsoorten. Voor de bekende vliegenzwam bijvoorbeeld zijn dat berk, eik en den. Pas vond ik er eentje zonder boom – dacht ik, tot ik 50 meter verderop een den zag staan. Populieren hebben zo weer hun eigen soorten. En op zandgrond zijn het andere dan op klei.”

Zakmes

Een donkerbruine hoed op een lichtbruine steel herkent Wisman, na de paddenstoel met een zakmes voorzichtig te hebben losgestoken, als een amaniet, familie van de rood-met-witte-stippen. „Kijk maar naar die ring, een overblijfsel van een vlies dat de plaatjes beschermde. Sommige soorten hebben een dubbele ring, andere een enkele.”

Uit die plaatjes (lamellen) komen de sporen waarmee de schimmel zich voortplant. Andere soorten, zoals het eekhoorntjesbrood dat iets verderop groeit, hebben buisjes in plaats van plaatjes. „Deze amaniet zal niet groot worden, door de vorst. Die donkerbruine kleur komt ook door het vriezen, want het is een parelamaniet, die lichtbruin hoort te zijn.” Enkele exemplaren zijn zelfs duidelijk kapotgevroren en bezig te vergaan. Maar verder lijkt het nog mee te vallen.

Negen soorten

Ten minste negen soorten binnen 50 meter berm. Knolhoningzwam, een parasiet. Populierenmelkzwam, door de kou zonder melksap. Een gordijnzwam waarvan Wisman de soortnaam nog niet met zekerheid kan zeggen omdat hij mogelijk nieuw is voor Nederland. De populierridderzwam – „geen mycorrhizasoort, wel gebonden aan populieren.”

Ook een stinkmycena en een radijsvaalhoed staan in de Leusdense berm. De twee zijn het beste aan de geur te herkennen, al vraagt dat vaak wel enige oefening. Ook smaak is een goed kenmerk. Een kruipwilgrussula met fraai rode hoed geeft na enige ogenblikken een scherpe smaak op de tong – ietwat giftig, wellicht. Wisman: „Er zijn in Nederland 120 tot 130 russulasoorten. De helft smaakt scherp, de helft mild. Zo kun je dus door te proeven al zestig soorten uitsluiten.”

Zanderij

Langs de A12 ligt de grote plas van „de Zanderij” bij Maarn. Aan het water staan jonge berken en onder die berken wemelt het van de paddenstoelen. Vliegenzwammen vallen als eerste op met hun –niet meer zo helder– rode hoed. De meeste andere soorten zijn bruinachtig, maar in talloze tinten, vormen, geuren en smaken. Het begint al op het bospad dat naar de zandafgraving leidt. Wisman wijst naar de soorten, meest op dode boomstronken. Spekzwoerdzwam, als stukjes spek tegen het hout geplakt. Gewoon en ruig elfenbankje naast elkaar. Een bundelzwam, die zoals de naam al aangeeft in bundels groeit. Gewone honingzwam. Scherpe schelpzwam – je raadt het al, te herkennen aan de smaak. Fascinerend, die paddenstoelennamen.

Gordijnzwam

Dat wordt nog mooier onder de berken. Wisman, die het gewend is wetenschappelijke namen te gebruiken, weet hier een zeer zeldzame soort te groeien, een forse donkerbruine paddenstoel. Terwijl een hongerig roodborstje hem op de voet volgt leest hij de Nederlandse naam voor: „Knollige gordelsteelgordijnzwam.” Het is niet de enige gordijnzwam hier. Er groeien namelijk ook de gegordelde berkengordijnzwam, de lila gordijnzwam –te herkennen aan de kleur– en de siersteelgordijnzwam, met een fijn gestreepte steel. En zo gaat het maar door: botercollybia, kokosmelkzwam –ruikt echt naar kokos–, rossige melkzwam, gewone krulzoom, bonte berkenrussula…

De laatste leuke vondst is een mogelijke heidefopzwam, slechts door microscopisch sporenonderzoek met zekerheid te onderscheiden van de eveneens oranjebruine gewone fopzwam. „Ziet er iedere keer anders uit,” verklaart Wisman. „En kijk nu hier, hoe ze groeien: op een rij in de richting van dat berkje. Ze volgen precies de wortels.”


Een nieuwe champignon

In 2010 vond paddenstoelendeskundige Jaap Wisman in een kas in Luttelgeest een champignon die hem afwijkend voorkwam, dus ging hij aan de slag om hem op naam te brengen.

Hij legt uit: „Determinatie gaat allereerst op veldkenmerken: afmetingen, vormen, kleur, geur, smaak. Dan microscopisch onderzoek naar de vorm van de sporen en bepaalde cellen, cystiden. Ten slotte wordt bij twijfelgevallen tegenwoordig aan de hand van DNA-onderzoek bepaald waar de paddenstoel precies thuishoort.”

Zo’n vondst wordt dan gedroogd en samen met vindplaatsgegevens, kenmerken en foto’s opgeborgen in een envelop –„een exsicaat in een convoluut”– en naar het Rijksherbarium gestuurd.

Welnu, een van de veldkenmerken is hoe het vlees verkleurt als de paddenstoel doorgesneden wordt. Bij de meeste champignons –in Nederland alleen al komen zeker vijftig soorten voor– verkleurt de stengelvoet roodachtig (bijvoorbeeld de gekweekte champignon) of geel. Zo wordt het geslacht Agaricus opgesplitst in secties. Wismans champignon verkleurde echter zwart, en dat was alleen van een soort van Hawaï bekend. DNA-onderzoek toonde aan dat die daarmee verwant was, maar toch anders. Het materiaal werd voorgelegd aan een Spaanse deskundige, die bevestigde dat het om een nieuwe soort ging. Kort daarop werd de soort, Agaricus collegarum gedoopt, ook gevonden op mierenhopen in Noorwegen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer