Geweld Indonesië was niet extreem
Geweld van het Nederlandse leger in de Oost was niet, zoals recent werd betoogd, „extreem en structureel”, reageert Piet Holtman.
Enige tijd geleden verscheen de studie ”De brandende kampongs van Generaal Spoor”, van de hand van Rémy Limpach. Hij onderzocht het optreden van de Nederlandse troepenmacht in de Oost van 1946 tot 1950 en kwam tot de conclusie dat het geweld zich niet beperkte tot incidenten, maar extreem en structureel was.
Een opvallende uitkomst, omdat wijlen Cees Fasseur juist wel sprak van „incidenten” (we kennen het verhaal over Westerling en de slachting in de kampong Rawagede). Hetzelfde materiaal, en een tegengesteld oordeel: rara, hoe kan dat? Het is een bekend sociologisch verschijnsel dat het gedrag van een groep mensen door de jaren heen steeds weer anders wordt geïnterpreteerd: negatiever dan wel positiever. Maar deze nieuwe waardering is toch wel opvallend.
Zo langzamerhand mag ik me rekenen tot de ‘laatste der Mohikanen’. Als dienstplichtig militair destijds werd ik uitgezonden en ik heb dus zelf ervaren hoe ”onze jongens” zich daar hebben gedragen. Vanuit die ervaring wil ik deze bevindingen van Limpach nuanceren. Ik ben beperkt in mijn weten: van het eigen onderdeel weet ik iets, van de rest maar weinig. Hooguit weet ik van de mentaliteit in deze tijd en deze was positief.
We waren niet in een veilige omgeving gelegerd maar tot het einde op een gevaarlijke buitenpost nabij Garut in West-Java. Onze tegenstanders waren van de Darul Islam, een soort taliban: godsdienststrijders.
Inderdaad hebben er zich onder ons zaken voorgedaan die niet onder de kerstboom naverteld kunnen worden. Was dit geweld „extreem en structureel”? Absoluut niet, volgens mijn beleving. Dat er zo nu en dan gemarteld werd, zal niemand ontkennen. Het ging dan vooral om Indonesisch kader. Er moesten immers inlichtingen verzameld worden, en dat ging niet altijd volgens de regels. In onze regio West-Java waren op een zeker moment de krijgsgevangenen het grote probleem. Deze mensen behoorden afgeleverd te worden in een bepaalde kazerne in Bandung. Of het nu een fabel was of werkelijkheid, er werd gesuggereerd dat de achterdeur van deze kazerne even groot was als de voordeur. Met andere woorden: de aangevoerde bendeleden kon je na drie of vier weken weer als tegenstander ontmoeten op patrouille. Dat verhaal heeft toch wel levens geëist.
Aantijgingen
Limpach noemt als redenen van wat hij ziet als extreem geweld onder meer: geringe discipline, een korte en slechte opleiding, een opportunistische mobilisatie van deels ongeschikte militairen en hulptroepen, een vooral in 1949 zeer laag moreel, een polariserend, demoniserend en racistisch vijandsbeeld plus een gebrekkige leiding en slechte uitrusting van de troepen. Deze aantijgingen zijn de moeite waard om stuk voor stuk beoordeeld te worden.
Geringe discipline: voor mij totaal onbekend, integendeel, maar ik kan dit niet hard maken.
Een korte en slechte opleiding: volledig bezijden de waarheid. Alle kaderleden hadden dezelfde opleiding achter de rug als hun voorgangers. De officieren hadden allemaal een officiersopleiding achter de rug. De onderofficieren hadden, let wel, allemaal, evenals hun voorgangers, een kaderopleiding in Nederland van een halfjaar achter de rug na hun rekrutenopleiding.
Een opportunistische mobilisatie van deels ongeschikte militairen en hulptroepen: het waren evenals hun voorgangers gewone dienstplichtigen die in Nederland werden opgeleid.
Een vooral in 1949 zeer laag moreel: totale onzin. Was de moreel minder dan in voorgaande jaren?
Een polariserend, demoniserend en racistisch vijandsbeeld: hoezo? Natuurlijk waren het onze tegenstanders, maar ons eigen personeel was ons juist dierbaar. Wat mij persoonlijk het meest heeft aangegrepen is dat op dezelfde dag, dat wij vertrokken, al ons personeel, onze baboes (waspersoneel), onze kokkies (keukenpersoneel) en onze djongossen (kinderen die schoenen poetsten etc.) zijn uitgemoord in een ongenadige bijltjesdag.
Een gebrekkige leiding: zoals gezegd, de leiding had dezelfde opleiding als hun voorgangers. Promotie op grond van prestaties vond vrijwel of helemaal niet plaats. Volgens een mondelinge afspraak met de KNIL-leiding werden zo mogelijk alle KL-promoties afgeblazen omdat de KNIL ‘beroeps’ was en graag zo voordelig als mogelijk was het dienstverband wilde verlaten.
Slechte uitrusting van de troepen: het materiaal werd bij debarkering van de voorgangers overgenomen en goed onderhouden.
Wat het gedrag van de leiding van het militaire apparaat betreft, dat was in zijn algemeenheid correct en verantwoord. Er was in die tijd meer religieus besef dan tegenwoordig, en dat bracht met zich mee dat deze mensen als het ware een tweede geweten bij zich droegen. De leiding was het aan zichzelf en aan de collega’s verplicht zich correct te gedragen. Natuurlijk waren er uitzonderingen. Onze luitenant was een macho die zich niet altijd even correct gedroeg. Hij werd als strafmaatregel teruggeplaatst naar de staf en vervangen. Anderszins hadden we een onderofficier, een Veluwse boerenjongen, die op handen werd gedragen door zijn ondergeschikten en vooral ook door de inheemse bevolking. Het kader was het dus aan zijn stand verplicht om correct op te treden.
Geblameerd
Limpach spreekt over „verkrachtingen” (Trouw 23-9). Incidenteel misschien. Het consigne was daar duidelijk en streng over: zodra er sprake was van verkrachting, werd de pleger gestraft, zo mogelijk gedegradeerd en er volgde een strafoverplaatsing, die niet als prettig werd ervaren. Trouwens, de jongens die hun hormonen geen baas konden, werden ’s avonds opgewacht door hun baboes. Dit was echter incidenteel.
Mijn grote probleem met deze studie is dat mensen, met groot gevaar voor eigen leven ingezet, hier akelig worden geblameerd. Ze worden op hun ziel getrapt, terwijl een heel groot aantal geen weerwoord meer kan geven. Dat laat me niet los.
De auteur is Indiëveteraan.