„Roddelen is een onuitroeibaar kwaad”
Zaken doorvertellen, intieme dingen, persoonlijke geheimen, geruchten over de ander, soms zelfs onwaarheden. „We noemen dit roddelen. Het is een onuitroeibaar kwaad”, zegt ds. A. Schreuder. Hij schreef er een boek over.
„Voorzichtig zijn in het spreken, maar vooral in het zwijgen over dingen die niet hardop gezegd mogen worden.” Daarover gaat het deze week verschenen boek ”Zwijgt het voort… Hoe spreken we mét en óver de ander?”
Ds. A. Schreuder, predikant van de gereformeerde gemeente te Rijssen-Zuid, noemt roddelen, in de lijn van de catechismus, een vreselijke zonde, „een werk van de duivel.” „We onderschrijven allemaal (zeker als kerkmens) dat we een goed gerucht van elkaar moeten verspreiden en geen kwaad van elkaar moeten doorbrieven. Maar in de dagelijkse praktijk weerspreken we met ons geklets wat we met de mond belijden en dreigt voortdurend het gevaar van roddelen. Ook weten we allemaal dat we geheimen die ons in vertrouwen worden verteld niet zomaar met anderen mogen delen.”
In de eerste twee hoofdstukken van ”Zwijgt het voort…” gaat de auteur na wat het negende gebod zegt, als opstapje voor de problematiek van roddel en achterklap. Want spreken en zwijgen staan onder de beheersing van het negende gebod: „Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.” Verder komen onder meer aan de orde wat roddelen precies is en het belang van zwijgen in het dagelijks leven, in het ambtelijk leven en in het kerkelijk leven. Het gaat over zwijgen in de Psalmen 101 en 141, over spreken en zwijgen bij verschil van geestelijke ligging en in het pastorale gesprek.
En sóms moet het zwijgen toch doorbroken worden. Er zijn situaties denkbaar waarin zaken of personen worden geschaad als de waarheid niet aan het licht zou komen. Niet alles mag worden gesust of in de doofpot worden gestopt, ook al is er terechte vrees voor ophef en opspraak. „Een kerkenraad moet niet wegkijken als hij moet handelen. Hij moet zich ervan bewust zijn dat de wereld meekijkt of men zonder aanzien des persoons zaken eerlijk en oprecht afhandelt.”
U schrijft: Laat ons voorzichtig zijn in het spreken, maar vooral in het zwijgen. We praten te veel, gebruiken te veel nutteloze woorden, te veel zinloze zinnen. Er is zo veel „geklets”, zegt u.
„We zijn ons in de gesprekken te weinig bewust van wat echt zin en wat daadwerkelijk nut heeft. Vaak denk ik: Waar gaat dit over? Laten we toch voorzichtig zijn. We leven in een tijd waarin iedereen overal een mening over moet hebben, afgezien van de vraag of we ergens ook voldoende kennis en informatie over hebben. Op straat houden media mensen graag een microfoon voor om iemands mening en iemands ervaring te horen. Dat maakt onze contacten vluchtig en oppervlakkig.”
Roddel en kwaadsprekerij zijn zonde tegen God, maar evengoed een groot kwaad jegens onze naaste. Iets waarmee wij de ander ernstige schade kunnen toebrengen. En dat gebeurt nu juist zo veel onder óns.
„Ook onder ons komt dit kwaad veel voor. Wij hoeven ons dus niet boven de wereld te verheffen. Ook wij spreken in het kerkelijk leven te graag óver elkaar in plaats van mét elkaar. Het doorvertellen van dingen is zo gewoon geworden dat we het niet eens meer in de gaten hebben. Wie roddelt, geniet ervan, beleeft er genoegen aan, en voelt zich al gauw iets beter dan die ander.”
Er is, zegt u, genade nodig om gehoorzaam te zijn aan het negende gebod. Maar is elk mens –bekeerd of onbekeerd– niet zélf bij machte deze zonde te laten?
„Ik bedoel daarmee: genade in de ruimste zin van het woord. Het is de vreze des Heeren die ook voor dit kwaad bewaart. We moeten voor roddelen bewaard blijven. Maar natuurlijk zijn we allemaal –bekeerd en onbekeerd– geroepen om in de lijn van de Tien Geboden de eer van God en het heil van de naaste te beogen.”
Citaten uit ”Zwijgt het voort…”
„Dat het meer of minder kwaadspreken van een ander ons allen in het bloed zit, vindt zijn oorzaak in het feit dat we door onze zondeval de duivel zijn toegevallen.”
„Wat om ons heen aan boosheid en ongerechtigheid gebeurt, dat bewerkt de tong in de kleine persoonlijke, intermenselijke verhoudingen.”
„We zouden voor de zonde tegen dit gebod moeten terugdeinzen zoals we dat doen voor vuur.”
„Roddel bevat meestal een stukje waarheid. Maar door de manier waarop je het verhaal vertelt, krijgt het iets samenzweerderigs. Je buigt naar iemand toe en dempt je stem, al ben je maar met zijn tweeën.”