Keuze bij PvdA tussen pragmaticus en moralist
De tweestrijd tussen de PvdA’ers Samsom en Asscher om het lijsttrekkerschap van hun partij gaat maandagavond van start met een debat. Maar valt er eigenlijk wel wat te kiezen?
Lood om oud ijzer, lijkt de keuze tussen de huidige partijleider en de minister van Sociale Zaken op het eerste oog. Beiden zijn nauw verbonden aan het kabinet en daarmee medeverantwoordelijk voor het gevoerde beleid. En, indirect, dus ook voor de lage stand van de PvdA in de peilingen.
Bij nader inzien lijken de PvdA-leden wel degelijk een keuze te hebben. Het verschil tussen beide kandidaatlijsttrekkers komt al naar voren uit de manier waarop ze zichzelf presenteren op de PvdA-site. Samsom kiest in zijn campagneboodschap duidelijk voor een materiële invalshoek. Hij pleit voor een „investeringsagenda”, voor meer werkgelegenheid en een „duurzame maakindustrie.” Goed onderwijs noemt hij de „belangrijkste investering.”
Asscher daarentegen kiest meer voor een immateriële invalshoek. Hij wil ook beter onderwijs, maar dan omdat „elk kind een eerlijke kans verdient.” Ongelijkheid moet bestreden worden, stelt hij. En Asscher wil dat we fatsoenlijker met elkaar omgaan. In Nederland moeten we vrij zijn en die vrijheid ook aan een ander gunnen, vervolgt hij. Daarom wil Asscher harder optreden tegen moslimfundamentalisten.
In een interview zaterdag met de Volkskrant zei Asscher dat hij „meer een normatief, waardengedreven politicus” is. „Ik heb er geen moeite mee te zeggen wat goed is en wat niet.” Als wethouder in Amsterdam kreeg hij de Oranje Bovenprijs van de SGP-jongeren vanwege zijn strijd tegen mensenhandel en criminaliteit in de prostitutiesector.
Samsom „is meer een pragmaticus”, aldus Asscher. Zakelijker ook. Hij profileerde zich eerder als „rode ingenieur.”
Beide kandidaten zijn niet religieus. Maar waar Samsom ooit door het Atheïstisch Verbond werd aangeprezen omdat hij dicht bij hun idealen stond, is Asscher zich juist sterk bewust van zijn Joodse achtergrond. Van zijn ouders kreeg hij mee dat het „niet vanzelfsprekend is dat minderheden eenzelfde positie hebben als de meerderheid.” Er valt, kortom, dus wel degelijk iets te kiezen.