Cultuur & boeken

Winnende verhaal categorie 21-40 jaar: ”Een van hen”

Ze stond onderaan de berg en haar hart woog zo zwaar als een emmer vol water. De emmer zou leeg zijn als ze hier later weer zou staan, hield ze zichzelf voor. Dan zou ze weer verder kunnen, vooruitkijken. Ze dacht aan woorden van opa: als je de weg niet weet, ga dan de berg op. Dan zal de weg je duidelijk worden. Nee, daarvoor had ze de berg niet nodig. Zij had al een pad gekozen.

Tineke Smith
12 November 2016 17:59Gewijzigd op 16 November 2020 08:29
beeld Getty Images/iStockphoto
beeld Getty Images/iStockphoto

De enige reden dat ze deze berg opging, was dat ze geen betere plek kon bedenken. Of als ze eerlijk was, ook vanwege de droom die ze die ene nacht had gehad. En misschien hoopte ze ook dat de berggod van zich zou laten horen. Een stem uit de hemel die het aardse en hemelse zou verbinden. Zoals hij elk jaar tijdelijk neerdaalde in een aangewezen bewoner van het dorp en van zich liet horen. Als kind moest ze al niets hebben van het eindeloze dansen in trance, de draaiende ogen, de wangen die schijnbaar moeiteloos en pijnloos doorboord werden met spiesen. Ze twijfelde dus of ze wel iets van hem wilde horen.

Ze keek omhoog naar de berg waarvan de top omhuld was door nevelslierten. Dit was de berg waar ze, zolang ze zich kon herinneren, altijd op had uitgekeken. Het stenen huis waar ze ooit woonde, gelukkig was, lag halverwege de berg. Wolken hingen als zachte watten om haar berg heen, alsof hij beschermd moest worden. Alleen hier en daar zag je een stukje groen of grauwbruin. Niemand wist dat ze op dit moment haar eerste stappen zette op het kronkelige pad naar boven. Sowieso hadden ze thuis lang niets van haar gehoord. En dat was voor nu maar goed ook. De schande die ze op haar opa en oma zou laden, zou onverdraaglijk voor hen zijn.

De keien onder haar voeten voelden vertrouwd. Het was goed dat het een sombere dag was, maar toch hoopte ze dat het niet zou gaan regenen. Dat zou de weg naar de top gevaarlijk glad maken. Er was trouwens helemaal geen pad, tenzij iemand er pas nog geweest was en een soort van weggetje gevormd had.

Vroeger als ze met opa deze berg beklom om de geiten te weiden, gingen ze nooit helemaal naar boven. Hoe ze ook zeurde, opa gaf nooit toe. Als ze er om vroeg, sloot hij zijn ogen. Zijn tong ging voortdurend heen en weer over zijn onderlip. Alsof het iets zocht. „Dolma, ik zou te moe worden. Het is te ver en gevaarlijk. Zeg maar niets over de top tegen oma. Beloof je dat, Dolma?” Ze schopte, zelfs al lag er geen steen voor haar voet en omdat het opa was, knikte ze naar hem, maar vanbinnen wist ze dat ze op een dag zou gaan. Opa schudde zijn hoofd. Ze wist dat hij bedoelde dat ze niet moest schoppen. Opa had vast een heel goed karma. Misschien had hij het nirwana al bijna bereikt.

Ze kon zich nog goed herinneren de eerste keer dat ze de top had bereikt. Haar hoofd bonkte, haar voeten deden pijn en ze kon haar eigen ademhaling niet bijhouden, maar ze zag wat ze nog nooit had gezien. Een landschap dat leek te dansen, bergen die aan het eind verdwenen in een lichtpaarse gloed. Ze voelde zich dichter bij een waarheid die tegelijk als lucht door haar vingers glipte. Ze herkende iets, maar wist niet wat.

Ze had het altijd fijn gevonden met opa. Misschien omdat hij zo anders was dan zij. Rustig en vriendelijk. Tijdens hun tochten droeg hij alles voor haar. Om de paar uur zei hij: „Dolma, ik weet niet hoe het met jou is, maar ik ben moe. Zullen we even uitrusten? Pak jij de tas even uit?” Samen aten ze en opa wees de bloemen en kruiden aan. Gedachteloos deed ze opa na als hij zijn vinger in de thee met yakboter doopte, naar voren, naar beneden, naar boven. Het is alsof je zo alles bij elkaar kunt brengen, had opa haar eens uitgelegd. De aarde, de hemel, jijzelf.

Pas veel later begreep ze dat opa niet voor zichzelf stopte maar voor haar. Slim want als ze dat geweten had, was ze doorgegaan. Ze glimlachte, maar voelde hoe haar spieren zich niet wilden ontspannen.

Koppig was ze altijd geweest. Nog steeds. Er was geen tijd om stil te staan nu. Ze wist nog feilloos de weg te vinden. Het pad werd al smaller, de keien steeds groter. De wind trok aan haar haren. Ze hoorde de vlaggetjes boven op de berg al wapperen. De wind nam de gebeden van de stukjes stof mee de vallei in. Het pakketje op haar buik en rug belemmerde haar bij het klimmen. Ze voelde brandende steken in haar onderbuik. Likkende vlammen die haar binnenste reinigden. Ze zou straks moeten stoppen om de doeken te verwisselen. Ze zouden wel vol bloed zitten, maar ze was op alles voorbereid. Bloeden was goed. Het spoelde schoon wat vies was.

Ze begreep niet hoe dit haar had kunnen overkomen. Ze had altijd geweten wat ze wilde. Dokter worden. Trouwen en kinderen, misschien ooit. Het bundeltje op haar buik bewoog. Ze voelde kleine ademstootjes tegen de onderkant van haar kin. Het kind zat stevig ingebakerd. Zijn lange zwarte wimpers trilden. Een plukje blauwzwart haar was onder zijn gebreide mutsje uitgeglipt. Ze wilde niet naar hem kijken. Dat zou alles moeilijker maken. Ze wist zeker dat ze de juiste beslissing had genomen. Voor alles en iedereen het beste. Ze had deze weg gekozen en zou hem tot het einde uitlopen.

Ze had het kind kruiden gegeven. Het was rustig en sliep. Ze hoopte dat de berggod zich over hem zou ontfermen. Hoewel, ze wist niet of ze hem echt vertrouwde. In zijn korte leven kon hij niets fout gedaan hebben dus zou zijn karma ongetwijfeld goed zijn. Misschien dat het kind gelijk op zou gaan in de weidse hemel, misschien zou hij uiteindelijk wel zo dichtbij haar komen dat ze hem elke dag om haar heen zou voelen. Misschien zou hij in haar zijn, zoals hij al die dagen in haar was geweest en haar lichaam oprekte. Ze kende ook het verhaal van vrouwen die naar de kliniek gingen, vol van verwachting en terug met een leegte groter dan het heelal. Ze was bijna een van hen geweest. Ze dacht terug aan de nacht in het ziekenhuis. De volgende ochtend zou ze verlost worden van haar probleem. Toen ze weggleed in haar slaap, kwam er een droom aan de oppervlakte. Een man liep voor haar uit een berg op. Zijn rug was gebogen onder het zware stuk hout dat op zijn magere schouders lag. Zijn huid was veel witter dan de hare. En dat hij niet gewend was aan zwaar werk kon ze ook wel aan zijn handen zien. Ze was nieuwsgierig en klom achter hem aan. Hij ademde zwaar. Daardoor hoorde hij haar zeker niet. Toen ze bijna boven waren, stak hij zijn hand op en schudde zijn hoofd. Hij had haar dus al die tijd gehoord. Langzaam draaide hij zijn hoofd naar haar om. Die ogen. Dat had ze nog nooit gezien.

In de nacht was ze weggegaan uit het ziekenhuis. Dit was niet de plek waar ze moest zijn. In gedachten was ze alle andere manieren om van het kind af te komen langsgegaan. Geen enkele manier zou recht doen aan haar rol. De weg die ze nu had gekozen wel. Ergens hoopte ze dat ze de man tegen zou komen op de berg. Als ze eerlijk was, keek ze sinds die tijd overal naar hem uit, maar gevonden had ze hem nog niet. Natuurlijk niet. In dit gebied kwamen sowieso geen blanken. Toch bleef ze steeds denken: wat ging hij doen op die top? Waarom het hout?

Ze was geschokt over de impact van de geboorte van het kind. Niemand die ooit verteld had hoe het voelde om verpletterd te worden door krachten die je naar beneden zogen. De stilte die je in jezelf kon vinden. De kracht die een kind had om zich een weg naar buiten te banen. Ondanks alles verbaasde ze zich erover hoe alles op elkaar leek afgestemd. Het samenspel tussen twee lichamen, de verbondenheid. Als u het kind aanlegt, zult u merken hoe uw baarmoeder samentrekt, had de verpleegkundige gezegd. Zo herstelt de baarmoeder zich het snelst. Ik geef geen borstvoeding, had ze alleen gezegd en met haar blikken had ze verdere vragen geweerd. Het moment dat ze het schrille huiltje hoorde, het glibberende, o zo warme lijfje dat op haar hart gelegd werd. Daar wilde ze niet aan terugdenken. Een weg met lawinegevaar zou opa zeggen. Als ze daaraan terug zou denken, zou ze geen kant meer op kunnen. Ze zou bedolven worden onder stenen zo groot dat ze zou verpulveren en het kind met haar.

Achter zich in het enige doornige droge struikgewas op de top hoorde ze geritsel. Een vogel die zong in het licht van de inmiddels ondergaande zon. De oogleden van het kind trilden. Hoorde hij het? Zijn lipjes bewogen. Hij smakte. Ze keek naar de zon, zo roze was de lucht. De hemel stond in vuur en vlam. Zij rilde, haar botten waren koud en ze vroeg zich af of ze ooit weer warm zou worden. Ze wilde dat de zon niet zo gloeide. Ze wilde een hemel zonder sterren. Dit moest ze alleen doen. Het gezang van de vogel ging over in piepen. Ook dat nog. Ze draaide zich om. Ze wilde zich niet laten afleiden maar ze moest kijken wat hem mankeerde. Ze zag het. De vogel zat vast. Ze zou het beest bevrijden zodat ze verder kon. Haar vingers trilden zo.

De vogel leek te gillen. Tranen welden op in haar ogen. Het kind begon te huilen. Een woede schoot naar haar keel. Ze pakte met een beweging het mes uit haar zak en stak het beest in zijn borstje. Ze kneep haar ogen dicht. Ze zag haar oma, grijze haren die voor haar ronde ogen hingen. Haar gezicht was zo dichtbij dat ze de donshaartjes op haar wangen zag. Ze fluisterde, maar Dolma had liever gehad dat ze gilde. „Dolma, we slaan geen vliegen dood. Begrijp je dat goed? Denk aan je karma kind.” Een warm stroompje vloeide over haar verkrampte vingers. Gelukkig, in een keer raak. Ze liet snel het warme lijfje los. Het kopje knakte naar beneden. Een veer dwarrelde aarzelend naar beneden. Er zat bloed op. Ze pakte de veer op en deed hem in haar zak op de plek waar het mes gezeten had. Toen keek ze naar het mes. Met haar kaken op elkaar geklemd, smeet ze het mes richting de ondergaande zon. Alles voor niets, totaal verknald.

Waarom dacht ze nu aan de man. Was hij op deze top geweest? Wat zou hij nu zeggen? Waarom had hij zijn hand opgestoken en nee geschud.

Ze liep naar het kind, het krijste nu. Haar borsten deden pijn. Ze drukte het kind tegen zich aan. Sssshhh, shhh. Het was maar een vogel, niet meer huilen. Met haar stem zong ze het kind rustig, terwijl ze haar borst ontblootte. Het kind hapte, een pijnscheut schoot naar haar hart. Haar baarmoeder trok zich samen. Het was alsof ze leegstroomde, een woeste rivier die kolkend een nieuwe bedding vormde. Pas nu werd ze moeder. Haar lippen drukte ze tegen zijn voorhoofd, ze blies haar warme adem voorzichtig over zijn gezichtje. Warme druppels vielen op zijn roze wangen. Mijn zoon, fluisterde ze. Mijn zoon. Ik noem je Bai, zo wit als een ceder.

De nacht lag als een deken over haar en haar kind heen. Ze voelde zich veilig. Ze keek naarboven. Op een paar zwakke lichtjes na was het een donkere nacht. Maar voor haar was het of het al ochtend was. Ze wist dat dan de wereld opnieuw geboren zou worden, glorieus in het vroege morgenlicht. Nog even en het pad naar beneden zou verlicht worden door de eerste voorzichtige zonnestralen. De stralen zouden er eerder zijn, nog voor de zon.

De jury over dit verhaal: „Origineel, onder meer omdat het verhaal zich afspeelt in een andere cultuur. Op een subtiele manier is er een christelijk element in verwerkt. Ontroerend, bijna literair.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer