Gelijkheidsdwang leidt tot nieuw communisme
Gelijkheid geldt in het Westen steeds meer als de allerhoogste waarde. Dat gaat ten koste van de vrijheid en leidt tot een nieuwe vorm van communisme, stelt prof. dr. Andreas Kinneging.
De val van de Muur is nu bijna dertig jaar geleden. Het was de overwinning van het vrije Westen op het communisme. Een proces van liberalisering werd ingezet in alle landen die deel hadden uitgemaakt van het communistische bondgenootschap dat Warschaupact heette. Nu, zo’n dertig jaar later, zijn de meeste van deze landen vrijwel geheel geassimileerd met het vrije Westen – hier en daar zijn er nog wat achterblijvers, zoals in Polen en Hongarije.
Dit is, in een notendop, de dominante visie op ons recente verleden en de Europese actualiteit van de dag. De grondslag ervan is de algemeen gedeelde gedachte dat het vrije Westen en het communisme tegengestelde politieke ideeën aanhangen, de eerste gebaseerd op vrijheid en de tweede op een onderdrukking ervan.
Dit beeld wordt eigenlijk nooit ter discussie gesteld. En toch is het niet waar. Althans, het is steeds minder waar. Want in de afgelopen decennia is het Westen veranderd. Langzaam maar zeker zijn de verschillen aan het verdwijnen en openbaart de westerse samenleving zich meer en meer als de nieuwe verschijningsvorm van het communisme. Dit klinkt vreemd, ik weet het, en ik haast me dan ook het toe te lichten.
Hoogste goed
Om te beginnen leken de ideologie van het Westen en het communisme altijd al in veel opzichten op elkaar. Ten eerste zijn beide voorstander van de seculiere staat. Religie is hooguit een private rol toebedeeld, maar velen zagen en zien religie liever helemaal van de aardbodem verdwijnen. In de tweede plaats zijn beide materialistisch. Het gaat in essentie om de levensstandaard en de groei van de materiële welvaart. Ten slotte zijn beide individualistisch. Ze zijn daarom beide uiterst wantrouwend jegens elk denkbare deelgemeenschap. De enig werkelijk te vertrouwen gemeenschap is de gemeenschap van allen, vertegenwoordigd door de nationale staat en, recentelijk, de EU.
Maar de gelijkenis is in de afgelopen decennia nog veel groter geworden. Dat komt doordat het Westen meer en meer nadruk is gaan leggen op gelijkheid; iets wat in het communisme vanaf het begin centraal stond.
Het vrije Westen stond vanouds –het bijvoeglijk naamwoord zegt het al– voor vrijheid. Maar niet alleen voor vrijheid. Het stond voor vrijheid én gelijkheid. Omdat er sprake is van twee ultieme waarden, rijst onmiddellijk de vraag welke prevaleert in het geval van strijdigheid. In het oudere westerse denken is dat de vrijheid.
Dit denken nam ongelijkheid op de koop toe, omdat het de vrijheid als hoogste goed zag. Het beginsel van vrijheid van contract, bijvoorbeeld, betekent dat eenieder vrij is met wie dan ook een contract aan te gaan. Dat impliceert dat men ook vrij is geen contract aan te gaan. Als iemand aan iemand anders niets wil verkopen of geen baan wil geven, is dat zijn vrijheid.
Discriminatie
Hiertegen kwam in de loop van de tijd steeds meer bezwaar. Want als je het recht hebt iemand anders niets te verkopen of geen baan te geven, kun je dat ook doen louter en alleen omdat iemand, bijvoorbeeld om zijn huidskleur of geslacht, je niet aanstaat. Gebruik van de vrijheid ten nadele van een ander kreeg nu de naam discriminatie, oftewel schending van de gelijkheid, en werd bij wet verboden.
Dit gelijkheidsbeginsel werd in de loop van de tijd steeds ruimer gedefinieerd. Anders gezegd: steeds meer redenen om verschil te maken werden gezien als ongerechtvaardigd en dus discriminerend. Dus kwam er wetgeving die het verbood. En met de toename van het aantal wettelijke verboden werd en wordt vanzelf de vrijheid steeds verder aangetast.
Gelijkheid heeft in het Westen in de achterliggende decennia vrijheid als hoogste waarde steeds meer verdrongen. Vrijheid wordt nog altijd gezien als belangrijk, maar alleen voor zover ze de gelijkheid niet aantast. Dat de steeds bredere uitleg van het gelijkheidsbeginsel de vrijheid meer en meer aantast, wordt niet als een probleem gezien. Veel mensen beseffen het niet eens. En wie het wel beseft, denkt: Wat het zwaarst is, moet het zwaarst wegen. Of men redeneert het probleem marxistisch weg door te stellen dat de toename van de gelijkheid de ”ware” vrijheid juist vergroot.
Wisselwerking
Een mooi voorbeeld, op een heel ander terrein dan de vrijheid van contract, is het recente Obergefellarrest van het Amerikaanse hooggerechtshof. Dat bepaalt dat het huwelijk ook voor mensen van hetzelfde geslacht moet worden opengesteld. De redenering is dat er geen goede reden is om verschil te maken met het huwelijk tussen man en vrouw en dat een dergelijk verschil dus discriminerend is. Het kind van de rekening is de vrijheid, in dit geval die van de bevolkingen van de diverse staten van de VS, om zelf te bepalen onder welke huwelijkswet ze willen leven.
Talloze andere voorbeelden van deze ontwikkeling zijn er te geven. Men denke bijvoorbeeld aan de toenemende beperking, met een beroep op het gelijkheidsbeginsel, van de vrijheid van scholen om zelf te bepalen wie wel en niet wordt toegelaten als leerling. Aan het sinterklaasfeest, dat volgens velen verboden moet worden omdat de figuur van Zwarte Piet discriminerend zou zijn. Aan de vrijheid van meningsuiting, die niet alleen wordt beperkt wanneer er sprake is van aanzetten tot geweld, maar ook wanneer wordt aangezet tot discriminatie. Of aan de steeds verdergaande overdracht van bevoegdheden aan de EU, die nodig zou zijn om ervoor te zorgen dat overal gelijke regels gelden.
Het patroon is almaar hetzelfde: de vrijheid wordt steeds verder beperkt met een beroep op de gelijkheid. Maar realiseren we ons wel voldoende dat we, als we zo doorgaan, op den duur geen vrijheid meer overhouden? Dat ligt in de aard der dingen, of we het nu leuk vinden of niet. Er is een wisselwerking tussen vrijheid en gelijkheid. De Franse politiek filosoof Alexis de Tocqueville wees daar al in de vroege 19e eeuw op, in zijn magnifieke werk ”Democratie in Amerika”, dat iedereen verplicht zou moeten lezen.
Waar hij ook op wees, is de nauwe samenhang tussen het streven naar steeds meer gelijkheid en steeds meer centralisatie van de macht. Gelijkheid moet nu eenmaal van bovenaf worden opgelegd, door wetgeving, en moet ook van bovenaf worden gehandhaafd. Hoe meer er naar gelijkheid gestreefd wordt, des te meer macht moet er in handen gelegd worden van allerlei staatsorganen en uiteindelijk van de centrale staat. Het gevolg is een enorm apparaat dat met een ontelbaar aantal minutieuze regels, miljoenen ambtenaren en overal toezicht, controles en camera’s, het hele reilen en zeilen van de maatschappij bewaakt en regelt. Van vrijheid blijft zo uiteindelijk niets over.
Twee klassen
Bovendien blijkt dan dat ”iedereen gelijk is, maar sommigen toch nog wat gelijker dan anderen”. Want de maatschappij bestaat dan uit twee klassen. Enerzijds de grote massa van de bevolking, volledig ”gleichgeschaltet”. Anderzijds de apparatsjiks, de bestuurders, de bureaucraten, die iedereen bewaken en alles regelen. Dat is de nieuwe adel, waarvoor de regels toch altijd een stuk aangenamer zijn dan voor de rest.
Waar doet zo’n maatschappij ons aan denken? Precies: aan de communistische maatschappij zoals we die kennen uit het voormalige Oostblok. Ook daar hielp het streven naar gelijkheid de vrijheid om zeep. Ook daar bestond een tot in het uiterste doorgedreven centralisatie. Ook daar had je overal toezicht, controles en camera’s. Ook daar waren sommigen net iets gelijker dan anderen.
Volgens Marx zou het communisme het eerst arriveren in de meest ontwikkelde landen van het Westen. Het lijkt erop dat hij toch nog gelijk krijgt.
Als we dat –anders dan Marx– niet willen, zullen we echt moeten leren dat gelijkheid niet alleenzaligmakend is. Elk fundamentalisme moet worden afgewezen, óók het gelijkheidsfundamentalisme. Goed leven vereist een permanent afwegen van verschillende waarden. Wie te ver doordraaft op het spoor van de gelijkheid, maakt van ons allemaal uiteindelijk slaven, ook al is dat helemaal niet zijn bedoeling.
De auteur is hoogleraar rechtsfilosofie aan de Universiteit Leiden.