Vervreemd van het bevindelijke nest
Titel:
”In zonde ontvangen en geboren. Tien bekende en onbekende Nederlanders over hun afscheid van de orthodoxie”
Auteur: Petra Pronk; uitgeverij Ten Have, Baarn, 2003
ISBN 90 259 5343 3
Pagina’s: 176
Prijs: € 17,90. In een tiental interviews laat Petra Pronk bekende en minder bekende Nederlanders vertellen hoe zij zich ontworsteld hebben aan het orthodoxe milieu waarin zij zijn opgegroeid. Dat proces van vervreemding van het ouderlijk huis ging bij de meeste geïnterviewden gepaard met pijn en verdriet, zo blijkt uit hun verhalen.
Op grond van de titel, ”In zonde ontvangen en geboren. Tien bekende en onbekende Nederlanders over hun afscheid van de orthodoxie”, zou men verwachten dat alle tien de ondervraagden afkomstig zijn uit een bevindelijk gereformeerd milieu, waar de uitdrukking ”in zonden ontvangen en geboren” immers overbekend is en veel gebruikt wordt. In werkelijkheid hebben maar vier daar hun wortels. Dat zijn de literator Jan Siebelink, wiens ouders paauwianen waren; Margreet Hoepel en ds. Wim van der Sluys, die beiden opgroeiden in een oud gereformeerde gemeente; en de politicus Willem Aantjes, die in zijn jeugd kerkte bij de gereformeerdebonders in Bleskensgraaf. De overigen stammen uit gereformeerd-synodale (dr. Cees den Heyer en ds. Hans Stolp) en gereformeerd-vrijgemaakte kring (Aleid Schilder, Anneke Dekkers en Ineke van der Vinne). Rutger H. van den Hoofdakker ten slotte komt uit een gezin dat gerekend kan worden tot de middenorthodoxie in de Nederlandse Hervormde Kerk.
Orthodoxie
Uit deze keuze blijkt dat het begrip ”orthodoxie” niet scherp omschreven is. Dat is jammer en leidt, zeker bij buitenstaanders, tot verwarring. De interviewster, die zelf geheel op de achtergrond blijft, geeft eerst uitvoerige informatie over de gereformeerde gezindte. Dat is een loffelijk streven, want het is inderdaad ingewikkeld. Voor het grootste deel is de informatie vrij objectief, al wreekt zich ook hier gebrek aan onderscheidingsvermogen. Zo wordt gesuggereerd dat in alle genoemde denominaties de tale Kanaäns gebezigd wordt. En onder het kopje ”zondigheid” heet het: „De boodschap die in vele varianten wordt verkondigd is eigenlijk: „Je mag er niet zijn.” Dat is beslist onjuist. Jaren geleden al schreef de gereformeerd-vrijgemaakte pedagoge Inge Oostdijk een boekje onder de titel: ”Je mag er zijn!”
Het zullen dan ook met name lezers uit deze denominatie zijn die zich niet herkennen in wat geschetst wordt; ja, zij zullen zelfs beledigd zijn dat zij op één lijn gesteld worden met „zware gelovigen” en „zwartekousenkerken.” Petra Pronk poneert namelijk dat ook de gereformeerd-vrijgemaakte kerken erbij horen, „hoewel zwarte kousen hier absoluut niet aan de orde zijn.” In de leer zijn ze echter wel degelijk orthodox te noemen, zo verdedigt zij haar keuze voor drie mensen met een vrijgemaakte achtergrond.
Dat er ook gesprekspartners uit de Gereformeerde Kerken (synodaal) zijn gekozen, wordt verdedigd met het argument dat die kerken vroeger ook erg zwaar waren. Dat zou kunnen zijn, maar dan nog zullen prof. Den Heyer en ds. Stolp, die beiden in 1942 geboren zijn, daar niet zo veel meer van gemerkt hebben.
Persoonlijke component
Wij zullen de samenstelster deze zaken niet al te kwalijk nemen, want zij wil slechts „een impressie geven van hoe mensen de orthodoxe leer hebben ervaren.” Die persoonlijke component vindt zij erg belangrijk, omdat volgens haar het ’lijden’ aan het orthodoxe gedachtegoed grotendeels is terug te voeren op karakter. Haar boek is niet bedoeld als een aanval op de rechterflank van de kerk. Nadrukkelijk zegt zij: „Ondanks de kritiek zijn alle geïnterviewden diep doordrongen van de goede bedoelingen van hun ouders. Ze beseffen dat hun ouders vanuit de diepgewortelde overtuiging dat het om de eeuwige bestemming van hun kind ging, niet anders konden handelen dan ze gedaan hebben. Van rancune is geen sprake.” Inderdaad slagen de meeste ondervraagden erin een vrij milde terugblik te geven op hun opvoeding, al proeft men tussen de regels door bitterheid en afkeer.
Nieuwe zekerheden
Het verhaal van Aleid Schilder, die depressief werd in haar vrijgemaakte milieu, is soms gênant openhartig. Tijdens haar therapie kwamen er in het zwart geklede figuren langs die haar absoluut veroordeelden en voor wie ze panisch was, vertelt ze. Bij de vrijgemaakten is zwarte kleding niet in, zo leert de ervaring. Over welke figuren gaat het hier dan? Tegenover de massieve zekerheden die Schilder van huis uit heeft meegekregen, stelt zij nu nieuwe zekerheden: „karmische absolutie” bijvoorbeeld - wat dat dan ook moge zijn.
Het verhaal van ds. Hans Stolp gaat over zijn overgang van rationeel gereformeerde theologie naar het „spirituele of esoterische christendom.” Opvallend is dat ook bij hem oude zekerheden plaatsmaken voor nieuwe. Voorbeeld: „De zogenaamde dood van Lazarus was in werkelijkheid een stap op weg naar de verlichting. Die stap hield in dat iemand door uittreding zijn lichaam tijdelijk verliet om kennis te nemen van de geheimen van de andere wereld” (blz. 124). Het is bij hem alles gnostiek wat de klok slaat.
Margreet Hoepel vertelt fel en bewogen over haar tijd op een reformatorische middelbare school in Rotterdam-Zuid. Den Heyer grijpt het interview aan om zijn ongenoegen kenbaar te maken over het optreden van de gereformeerde synode naar aanleiding van zijn boek over de verzoeningsleer. Ds. Wim van der Sluys, die als gereformeerdebondspredikant begon, kwam uiteindelijk terecht aan de linkerzijde van de Hervormde Kerk. Anneke Dekkers en Ineke van der Vinne dwepen nu met de feministische theologie.
Het meest radicaal heeft Rutger H. van den Hoofdakker, beter bekend als de dichter Rutger Kopland, afstand genomen van het christelijk geloof: „Het heeft voor mij iets onbegrijpelijks dat mensen op volwassen leeftijd nog christen kunnen zijn.”
Spiegel
Wie met vreugde terugdenkt aan zijn jeugdjaren in een ’bevindelijk nest’, leest deze levensverhalen met gemengde gevoelens. Het doet verdriet te bemerken dat de uitwerking van de orthodoxe prediking zo verschillend kan zijn. Jan Siebelink bijvoorbeeld lijdt daar echt aan. Met instemming citeert hij een Frans auteur, die gezegd heeft: „Ik ongelovige, wat zou ik graag willen geloven…”
Deze interviews kunnen we niet terzijde leggen met de bekende opmerking uit de tale Kanaäns: „Allemaal vijandschap van het vlees.” Dat zou tekortdoen aan de oprechtheid waarmee de ondervraagden hun verhaal hebben gedaan. Zij geven subjectieve ervaringen weer, die hier en daar overtrokken zijn, maar toch ook veel herkenbaars in zich hebben. In feite wordt de gereformeerde gezindte hier een spiegel voorgehouden.
Op de belijdenis in het doopformulier dat wij „in zonde ontvangen en geboren” zijn, volgt ook dat wij en onze kinderen „in Christus geheiligd zijn.” Wat zou het een zegen zijn als anderen aan ons zouden bemerken dat geloven in bijbelse zin een vreugdevolle zaak is.