Cultuur & boeken

Het verhaal van de Rotterdamse Anne Frank

„Ik ben optimistisch, ik denk liever aan de toekomst dan aan het verleden.” Carmela Mass is 89 jaar. Haar tienerdagboek, dat ze schreef als onderduikster, bezorgde haar in veel landen de gevleugelde bijnaam ”de Rotterdamse Anne Frank”.

Hilbrand Rozema (ND)

7 November 2016 09:30Gewijzigd op 16 November 2020 08:18
Carmela Mass in Israël, met de vijf door haar volgeschreven dagboekschriften. beeld ND
Carmela Mass in Israël, met de vijf door haar volgeschreven dagboekschriften. beeld ND

Carmela Mass is in 1926 geboren in Rotterdam als Caroline (Carry) Ulreich, dochter van Getzel Ulreich en Anna Fany Gott­lieb. Zus Rachel is een paar jaar ouder. Haar ouders verlieten in 1919 Polen voor een nieuw leven in Nederland. Vader, trots op zijn Nederlanderschap, verandert zijn naam in Gustav, moeder noemt zich Anja. Ze overleven de oorlog als compleet gezin, op één adres. Carmela Mass heeft een heldere stem en stelt zelf ook graag vragen. „Ik heb net nog een paar bladzijden teruggelezen. Het dagboek loopt van mijn vijftiende tot mijn achttiende. In het begin schrijf ik het als jong meisje, later meer volwassen. Die filosofie die ik toen had, over trouwen, zou ik nu niet meer zo verwoorden”, zegt ze lachend.

Hoe is het dagboek na zeventig jaar weer ontdekt?

„Het heeft de hele tijd in de boekenkast gestaan. Ik dacht er nooit aan, heel soms keek ik iets na wat ik vergeten was. Bijvoorbeeld hoe mijn pianoleraar heette. Toen ik tachtig werd, werd het tijd er een boekje van te maken voor de familie. Dat werden er honderd, één ging er naar Yad Vashem.”

Heeft de enorme belangstelling u verrast?

„Ja, eigenlijk wel. Er zijn zo véél oorlogsboeken, hier in Israël ook. De eerste vijftig jaar na de oorlog werd er niet over gesproken, velen hadden andere problemen, zeker ook hier in Israël. Tot er in de RAI in Amsterdam een grote bijeenkomst was rond het thema ”Het ondergedoken kind”. We gingen in leeftijdsgroepjes uiteen, ik zat bij Bloeme Evers. Onder degenen die in de oorlog klein waren, wisten velen hun echte naam niet! Zij dachten dat ze uniek waren. Nu bleken ze met meer te zijn. Die ontmoeting heeft ze erg geholpen.”

Hebt u later, in Israël, vaak teruggedacht aan de onderduiktijd?

„Wel aan de familie Zijlmans. Wij hielden altijd heel goed contact. Toen mevrouw Zijlmans overleed, kreeg ik net mijn eerste kind, daarom hebben ze het mij niet meteen verteld. Als ik het geweten had, had ik haar naam aan mijn eerste dochter gegeven.”

Hoe is het mogelijk, een heel gezin drie jaar verstoppen in een bovenwoning? Het lijkt wel een ingewikkeld sociaal experiment.

„Dat was het ook! Als we hadden geweten dat het zó lang zou duren, geloof ik niet dat de Zijlmansen het hadden gedaan. Wij dachten: Het gaat vast snel over, de volgende maand misschien…? Moeder speelde patience en zei dingen als: Als het spel uitkomt, is de oorlog gauw afgelopen.”

U en uw familie koesterden het geloof en debatteerde met de rooms-katholieke kinderen Zijlmans.

„Wij waren thuis niet zo vroom, wel bewust Joods. Ik schrijf zelf dat ik aardappelen schil voor twéé dagen, zodat het niet op sjabbat hoeft. Ik was wel altijd gelovig. Geloof in God heeft ons heel erg geholpen. Als je geen hoop en geloof hebt, is alles verloren. Discussiëren deed mijn vader met meneer Zijlmans, gróte discussies. Totdat die zei: Als Jezus geen God is, is Hij een bedrieger. Dus wij bespraken dat: „Waarom doen zij dit alles voor ons? Omdat zij geloven dat Jezus God is. Laten we nu maar beter niet meer over godsdienst spreken.” Maar ik ging door, met zoon Bob Zijlmans. Bij hun familie ging het anders. Bij hen mochten de kinderen aan tafel spréken, bij ons niet. Het was een ander milieu. Maar ik moet zeggen, we hebben ons nooit verveeld. Er was huishoudwerk, ’s avonds bridgeten we, en zij brachten veel boeken mee uit de publieke leeszaal. Verder deed ik kruiswoordpuzzels. Het verschil met de familie van Anne Frank was dat wij één gezin vormden met de onderduikgevers.”

U kwam meer dan eens op straat tijdens de onderduik, soms voor langere tochten. Was dat niet gevaarlijk?

„Natuurlijk, maar meestal ging ik niet voor niks. Ik moest soms naar de tandarts. Eén keer gaven we onze plek in het schuilhok tijdelijk op omdat daar de zonen Zijlmans in moesten, ze waren opgeroepen door de Duitsers. Wij moesten tijdelijk de straat op.”

In Nederland is discussie over de oorlog. Velen zeggen dat heel veel Nederlanders ‘grijs’ waren en opportunistisch, en weinig verzet boden. Wat vindt u?

„Onderduikers nemen is een ontzettend risico. Zeker als je zelf kinderen hebt. Je kunt mensen niet beschuldigen als ze niemand in huis namen. Daarom juist vind ik het zo moedig dat er nog zo veel waren die dat toch gedaan hebben. Vele onderduikers hadden wel achttien adressen, gingen weer door zodra het onveilig werd. Er is wel discussie over mogelijk – maar er is geen antwoord op. Onze familie Zijlmans is alleen gevraagd of ze mijn zus onderdak wilden bieden; zij wilden direct ook de ouders helpen. We zijn ze nog altijd dankbaar.”

Wat is het belangrijkste wat lezers moeten meenemen van dit boek?

„Dat niet alles zwart en wit was. Misschien had je goede intenties maar kwam het er niet zo goed uit. En als zoiets ooit weer gebeurt, God beware ons daarvoor, dan moet je weer om die mensen denken die bedreigd worden.”

Hoe is uw leven na 1945 verlopen?

„Ik maakte eerst mijn school af, toen kwam de Jewish Brigade. Die hadden gevochten in Italië en kwamen naar België, Frankrijk en Duitsland. Die Joodse soldaten gaven ons Hebreeuwse les. Mijn toekomstige man ook; direct na mijn diploma-uitreiking zijn we getrouwd, op een zondag. Op dinsdag ging hij naar Israël, en ik ging terug naar mijn ouders. Later, in Israël, ben ik goed ontvangen, ik had een heel goede schoonfamilie.”

Hoe kijkt u nu terug op uw geboorteland? Ziet u zichzelf nog als Rotterdamse?

„Na zeventig jaar ben ik Israëlische. Maar ik denk graag terug aan Nederland en we hebben onze kleindochters meegenomen naar Europa, ook naar Rotterdam. Ik ging eens naar de onderduikwoning, maar we mochten er niet binnen. Ons huis aan de Witte de Withstraat ook niet. Rotterdam is zo veranderd. Maar ik ben er zeker mee verbonden. Mijn Nederlands heeft een Ivrietaccent en in Israël horen ze meteen dat ik uit Nederland kom.”





Uw man overleed in 2003, u hebt twintig klein- en zestig achterkleinkinderen. Hoe ziet uw leven er nu uit?

„Mijn zus Rachel, zij overleed in 2013, had u betere antwoorden kunnen geven dan ik. Haar verloofde Bram de Lange stierf kort voor hun huwelijk. Rachel trouwde in 1952 in Israël met een Russische ingenieur. Hij was bang dat het oorlog werd, had familie in Brazilië en wilde daarheen. Zij moest hem volgen. Zij heeft er vijftig jaar gewoond en sprak goed Portugees. We schreven elkaar elke dag faxen. Zij dacht altijd maar aan wat geweest was. Ik niet, ik leef veel meer voor de toekomst. Ik denk niet zo veel na over het verleden als zij deed. Ik heb de kinderen, kleinkinderen, een aanleunwoning, volg erg interessante voordrachten en concerten, ga naar gymnastiek en doe spelletjes op mijn smartphone. Er zijn hier mensen die alleen maar aan de Shoah denken. Ik kan niet zeggen dat ik dat doe. Angst helpt niet, we moeten aannemen wat er komt. Wel denk ik er soms aan wat er kan gebeuren in de hemel. Dan is er een rechtspraak over ons. En ik weet niet of ik wel altijd goed gehandeld heb in mijn negentig jaren. Het geloof is mij altijd een steun geweest. Gelukkig hebben we dat niet verloren. Het heeft ons in de oorlog werkelijk geholpen, moet ik zeggen.”


Boekgegevens

”’s Nachts droom ik van vrede. Oorlogsdagboek 1941-1945”, Carry Ulreich; uitg. Mozaïek, Zoetermeer 2016; ISBN 978 90 239 9685 9; 328 blz.; € 21,90

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer