Cultuur & boeken

Luther was een hartstochtelijk zoeker naar zekerheid

Luther was niet alleen een mens, maar ook nog een van het hartstochtelijkste soort. De haast vulkanische stijl van zijn boeken verraadt een ongelooflijk temperament. Voeg daarbij zijn theologische strijd voor een voor alle zondaren bereikbaar Evangelie en het succes van zijn werk is compleet.

Klaas van der Zwaag

28 October 2016 17:49Gewijzigd op 16 November 2020 08:01
De Wartburg  beeld RD, Henk Visscher
De Wartburg beeld RD, Henk Visscher

Een keuze uit het werk van Luther is een bijna onmogelijke opgave, schrijft redacteur prof. dr. H. J. Selderhuis, als kerkhistoricus verbonden aan de TUA in Apeldoorn en directeur van Refo500, in zijn inleiding op een nieuwe editie van zijn verzameld werk. Elke selectie doet tekort aan de veelzijdigheid en de originaliteit van de reformator. Bovendien is de sprankelende taal van Luther niet eenvoudig te vertalen zonder de oorspronkelijke frisheid en het eigene te verliezen.

Alle teksten hebben een korte inleiding waarin summier ingegaan wordt op de betekenis van het betreffende werk. De teksten zijn gerubriceerd naar de diverse onderwerpen, zoals Schriftuitleg, kerk, het christelijk leven, reformatorische en polemische geschriften, en een selectie brieven en preken. Tafelgesprekken zijn niet opgenomen, omdat deze te omvangrijk zouden zijn en een selectie beter in een aparte uitgave zou passen.

Aflaat

De uitgave begint vanuit historisch oogpunt met de strijd van Luther om de aflaat. In een inleiding op de Wittenbergse stellingen (1538) blikt de reformator na twintig jaar terug op de aflatenstrijd in 1517. „Ik was maar alleen, en in mijn argeloosheid in de zaak verzeild geraakt, toen ik me er niet meer aan kon onttrekken. Ik week niet alleen voor de bepalingen van de paus, maar aanbad hem zelfs. Want wie was ik toen helemaal? Een miezerig fratertje, dat meer een lijk leek dan een mens! Moest ik nu tegen de pauselijke majesteit ingaan?”

In de voorrede op de Latijnse geschriften in 1545 schrijft hij dat hij er alleen voor stond en zich niet geschikt achtte en te weinig onderlegd was. „Ik ben toevallig en niet vrijwillig of met opzet in dit gedoe terechtgekomen.” Hij dacht er zeker van te zijn dat de paus aan zijn kant stond omdat hij in zijn decreten de schaamteloosheid van de „belastinginners” (zoals hij de aflaatpredikers noemde) veroordeelde.

Luther verwoordt scherp hoe hij pas in een proces tot de ontdekking kwam van de dwalingen van Rome. „Aan mijn geval kun je zien hoe moeilijk het is dwalingen te boven te komen en er zich aan te ontworstelen, die door herhaling universeel zijn geworden en door lange gewenning als het ware in iets natuurlijks zijn veranderd.”

Gerechtigheid

In zijn voorrede op de Latijnse geschriften in 1545 beschrijft Luther de klassieke woorden hoe hij het woord gerechtigheid haatte, die hij naar de gebruikelijke mening van alle deskundigen geleerd had filosofisch op te vatten als formele of actieve gerechtigheid op grond waarvan God rechtvaardig is en zondaars en onrechtvaardigen straft. „Ik echter, die mij, hoe onberispelijk ik ook als monnik leefde, met een heel onrustig geweten voor God een zondaar wist en er niet op kon vertrouwen door mijn genoegdoening verzoend te zijn, hield niet van God, maar haatte eigenlijk deze rechtvaardige God die zondaars straft.” Tótdat hij de gerechtigheid van God begon te begrijpen als Gods gave waardoor de rechtvaardige leeft, namelijk uit geloof.

In zijn preek over aflaat en genade laat hij duidelijk zien dat de vergeving niet afhangt van het berouw, maar van de belofte van Christus. Scherp oordeelt Luther in zijn stellingen over de vergeving van zonden (1518) dat wie de vergeving bouwt op het berouw, op zand bouwt, dat wil zeggen: men laat de trouw van God afhangen van mensenwerk (stelling 18). Sterker nog, wie zo zijn gemoedsrust laat afhangen van zijn eigen berouw, maakt God tot een leugenaar en neemt het uitgangspunt in zichzelf (20).

Later zal hij het in zijn werk over de slaafse wil zo formuleren, uit eigen ondervinding wijs geworden: „Al zou ik ook eeuwig leven en eeuwig werken, nooit zou mijn geweten zekerheid en rust vinden: hoeveel moet ik nu eigenlijk doen, zodat het voor God nu ook genoeg is? Elke keer als ik iets volbracht had, zou die bezorgdheid blijven knagen: behaagt dit God nu of wil Hij nog iets anders van mij? Het is de ervaring van alle gerechtigheidshelden.”

95 stellingen

De 95 stellingen uit 1517 zijn integraal in het verzameld werk opgenomen. Opvallend is hoe Luther daar nog gelooft in de macht van de paus (bijvoorbeeld om voorbede te doen voor degenen in het vagevuur) en in de priester als plaatsvervanger van God. Hij hekelt het vagevuur, als plek waar de kerkelijke straffen worden bewaard voor de stervenden, maar „dat onkruid is zonder twijfel gezaaid toen de bisschoppen sliepen.” Kortom, al het kwaad is eigenlijk buiten medeweten van Rome ingeburgerd.

Toch is Luther ook hier al scherp naar de „loze beloften” van de aflaatpredikers om het volk te bedriegen met de belofte van vrijspraak van straf, „die met veel ophef lukraak gegeven wordt.” Luther deelt hier de genadeslag aan de aflaat uit: „Iedere christen die oprecht berouw heeft, heeft een volkomen vergeving van straf en schuld, ook zonder aflaatbrieven” (stelling 36).

Via zijn leermeester Johan van Staupitz leerde Luther steeds meer dat het ware berouw voortkomt uit de prediking van de liefde tot God en niet opgaat in het doen van boete uit angst of uit angst voor straf. Studie van het Griekse woord voor boete, metanoia, deed hem ontdekken dat dit niet zozeer handelt over werken maar over een verandering van gezindheid, een algehele levensvernieuwing.

In zijn Heidelbergse stellingen (1518) zet Luther uiteen dat niet het berouw, maar alleen het geloof ons rechtvaardigt. Niet hij is rechtvaardig die veel werken doet, maar hij die zonder werken veel in Christus gelooft (stelling 25). Want de gerechtigheid van God wordt niet op grond van al maar herhaalde werken verworven, zoals Aristoteles leert, maar ze wordt door het geloof geschonken, conform Rom. 1:17 en Rom. 10:10. „De wet zegt: „Doe dat!”, maar daarmee wordt het nooit volbracht. De genade zegt: „Geloof in Hem!”, en reeds is alles volbracht.”

Goede werken

Luther komt op voor het goed recht van de goede werken, zoals uit een geschrift uit 1520 blijkt. Het geloof in Christus is voor hem „het eerste en hoogste, alleredelste goed werk”, dat op God vertrouwt. Het probleem in zijn dagen is dat men van het geloof een eigen soort werk heeft gemaakt, een „habitus”, een innerlijke dispositie. Goede werken zijn werken die uit het geloof gedaan zijn, niet om iets te presteren of God te bewerken. „Alleen het geloof rechtvaardigt voor God, niet de werken, hoe glanzend ze ook mogen zijn.”

De uitgave bevat ook de drie hoofdgeschriften van de Reformatie, ”Aan de christelijke edelen van de Duitse natie, over het herstel van de christelijke stand” (1520), ”De Babylonische gevangenschap van de kerk” (1520) en ”De vrijheid van een christen” (1520). Deze integrale opname alleen al is een reden om het verzameld werk aan te schaffen. Het vervangt daarmee de overbekende pocketedities in de Boeketreeks van uitgever Kok, een steevaste gast op rommelmarkten.

De bom barstte toen op 15 juni 1520 paus Leo X de bul ”Exsurge Domine” uitvaardigde, waarin aan Luther de ban werd aangekondigd als hij 41 ketterse zinnen uit zijn geschriften niet zou herroepen. Luther reageerde hierop met de publieke verbranding van de pauselijke bul en andere pauselijke boeken in het bijzijn van de gehele universiteit.

Luther schreef hierop zijn verdedigingsschrift ”Waarom de boeken van de paus en zijn volgelingen door doctor Martin Luther zijn verbrand”. Daarin kwalificeert Luther dertig letterlijke aanhalingen uit de pauselijke decreten als ketters, antichristelijk en goddeloos. Luther stelt onder meer dat de paus zich boven Gods Woord en de mensen stelt en daarmee 2 Thess. 2:3-4 vervult als de mens van de zonde en van de zoon van het verderf.

Dopers

De uitgave biedt verschillende polemische werken, zoals tegen de slaafse wil – het grote geschilpunt met Erasmus. Luthers werk ”Over de wederdoop” (1528) is gericht tegen de doperse stromingen die de doop op belijdenis voorstonden. Deze vonden de hervormers te weinig radicaal in de afwijzing van Rome, reden waarom Luther zelfs het pausdom in bescherming neemt.

Luther erkent dat onder het pausdom „veel christelijks en goeds is, ja, het hele christelijke erfgoed” aanwezig is. „Ik beweer, dat er onder de paus het ware christendom is, ja, het ware puikje van het christendom, en vele vrome, grote heiligen”, al voegt hij eraan toe dat de paus „de echte eindchrist” is, die niet in de stal van de duivel zit maar in de tempel van God. „Hij moet wel een tegen-christus zijn, daarom moet hij onder christenen zijn.”

Toch wil Luther niet alles verwerpen wat de paus onder zich heeft. „Dan zouden wij ook de christenheid, de tempel Gods, verwerpen met alles wat hij van Christus heeft. Dit echter is wat wij bestrijden en verwerpen: dat de paus niet genoeg heeft aan al die goederen van de christenheid, die hij van de apostelen geërfd heeft, maar dat hij er een duivelse bijdrage aan toevoegt en er bovenop doet.” Maar ook dan schrijft Luther dat „desondanks” Christus te midden van de vernietiging van de tempel door de paus, Zijn christenheid behoudt, zoals Hij Lot in Sodom bewaarde. „Zo blijft het allebei gelden: de eindchrist zit in de tempel Gods door toedoen van de duivel, en toch is dit en blijft dit de tempel van God, door Christus behouden.”

Luther ziet bij de paus dezelfde dwaling als bij de dopers: zij maken van de doop een werk. En hoe weet je nu wanneer iemand het geloof heeft? zo vraagt hij zich af. Bovendien: als iemand gelooft, dan verspeelt hij het het daaropvolgende ogenblik weer, en zou hij zich weer moeten laten dopen. Net zoals bij de biecht. „En steeds zochten we de ene absolutie na de andere, de ene biechtvader na de andere, zonder een moment rust, zonder ophouden. We wilden ons op onze biecht baseren, zoals nu de dopelingen op hun geloof. Wat moet daarvan worden? Eeuwig dopen, en het houdt nooit op!”

Avondmaal

Ook mooi is zijn werk ”Aansporing om het sacrament van het lichaam en bloed van onze Here te gebruiken” (1530). Wie niet deelneemt, doet zichzelf tekort, waardoor de straf van God niet kan uitblijven, omdat Christus hiertoe nadrukkelijk oproept. Het is de list van de duivel om je af te houden van een sacrament dat zo rijk aan genade en kracht is.

Ook hier ziet Luther een overeenkomst tussen dwepers en papisten: de eersten maken er alleen maar brood en wijn van, zodat de kern eruit is en een lege huls overblijft, de papisten maken er een offer van. Als de verachters van het avondmaal van de vermaning zich niets aantrekken, dan moet je bij hun sterven het zo maar laten en het sacrament niet geven, zo adviseert Luther. „Als ze geleefd hebben als honden en zwijnen, dan moet je ze ook maar als honden en zwijnen laten sterven, tenzij het natuurlijk zo is dat ze heel duidelijk een teken van een berouwvol en gelovig hart vertonen.” Of nog sterker: „Als je het brood des levens dat ik je zo rijkelijk aanbied, niet wilt hebben, heb dan maar de pest, koorts en alle mogelijke ziekte en sterf dan maar met de duivel als perspectief.”

Joden

Het werk ”Over de Joden en hun leugens” (1543) is opgenomen, voorzien van een inleiding van dr. Michael Mulder. Luther heeft de door hem verwachte bekering van de Joden opgegeven. Voor een bijzondere plaats van het Joodse volk is geen plaats meer. Dr. Mulder: „Nu het missionaire motief nauwelijks nog een rol speelt, is er geen verweer meer tegen uitingen van antisemitische gevoelens, die verder gaan dan alleen de inhoudelijke zaken die Luther naar voren brengt.”

De beschuldiging van het vergiftigen van bronnen door Joden, het ontvoeren en vermoorden van kinderen en het drinken van het bloed van christenen komt verschillende keren terug. Er wordt steeds over ”de Joden” gesproken, niet alleen over een bepaalde manier van denken en dienen van God, maar over „mensen die als mensen van een bepaald volk bespottelijk worden gemaakt.”

De inzet van de nazi’s bij het Joodse ras was volgens Mulder een andere dan die van Luther, die bij de godsdienst begon, „maar voor het bijtende sarcasme, de ongegronde beschuldigingen en de bangmakerij voor Joden in het algemeen konden de nazi’s helaas putten uit het gedachtegoed van dit geschrift.” Er is een selectie van het beruchte geschrift gemaakt. Delen die een herhaling vormden zijn weggelaten, evenals sommige stukken die zo „weerzinwekkend” van toon zijn, dat wie het lezen wil verwezen zij naar het originele werk. „Wat weergegeven is, is erg genoeg om met huiver gelezen te worden, zeker wanneer men beseft dat sommige van de hier genoemde adviezen letterlijk zijn opgevolgd.”

Bijbel

Luther was vergroeid met de Heilige Schrift. In zijn ”Brief over het vertalen” (1530) neemt hij afstand van de strikte, humanistische stelregel om de Bijbel woord voor woord zo letterlijk mogelijk over te zetten in de doeltaal. Hij benadrukt dat hij de grondtekst zo dicht mogelijk heeft gevolgd, maar er moet grote aandacht zijn voor de eigenheid van de doeltaal: „Hoe spreekt een Duitser in een dergelijke situatie? Dat moet je vragen aan de huismoeder, aan de kinderen op straat of aan de gewone man op de markt. Aan hun lippen moet je hangen om te horen hoe zij spreken en dan moet je in die taal vertalen.”

Luther wilde het gewone volk niet alleen kennis laten maken met goed leesbare en duidelijke Bijbelteksten in de volkstaal, maar ook met een heldere uitleg ervan. Hij heeft zich ingezet voor catechetisch onderwijs, waarvan de opgenomen ”Kleine Catechismus voor gewone pastores en predikanten” (1529) een mooi voorbeeld is. Luther moet erkennen dat de gewone man, vooral in de dorpen, volstrekt niets van de christelijke leer weet en helaas zijn veel geestelijken zo goed als geheel ongeschikt en onbekwaam voor het onderwijs.

Luther maakt zich sterk voor het onderwijs, zoals blijkt uit ”Een preek dat we de kinderen naar school moeten sturen” (1530). Het is ook nodig opdat ze dienstbaar mogen zijn aan de kerk, maar ook breed in de samenleving. Het is echter van het grootste belang dat ze hun kinderen opvoeden tot de dienst aan God. „Wanneer ouders hun kinderen goed opvoeden, is dat de snelste manier om in de hemel te komen”, zegt Luther zelfs.

Dwarsdoorsnede

De uitgave is zonder meer geslaagd te noemen in het geven van een dwarsdoorsnede van het werk van Luther. We kijken Luther recht in zijn hart. Hier en daar verzucht je weleens: een beetje meer structuur en bedwingen van al te persoonlijke uitbarstingen zou niet verkeerd zijn, maar zijn existentiële verwoording van de inhoud van het christelijk geloof maakt veel goed.

Interessant is de opmerking van Luther zelf dat hij niet happig was op publicatie van zijn verzameld werk. Wat hem betreft, hadden zijn werken er net zo goed niet kunnen zijn. Zij hadden immers uitsluitend ten doel om de Bijbel opnieuw centraal te stellen. Bovendien dreigden deze boeken tussen de lezer en de Bijbel in te gaan staan. Goed dat zijn wens in dit opzicht niet in vervulling is gegaan.


Boekgegevens

Luther verzameld, Herman J. Selderhuis (red.);
uitg. Kok, Utrecht, 2016; ISBN 978 90 435 2634 0; twee delen, 1360 blz.; € 59,99.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer