Oranjegevoel is geen stukje romantiek
De helft van de Nederlanders kent één couplet van het Wilhelmus. Koninginnedag en sport vormen de beste gelegenheden om het Oranjegevoel te uiten. Dit zijn twee van de bevindingen uit het onlangs uitgevoerde onderzoek naar uitingsvormen en beleving van de ”orangitis”, het Oranjegevoel. De Nederlandse Staatsloterij presenteerde dinsdag de resultaten in Den Haag.
Voor wie het niet wist: de Staatsloterij is al meer dan 200 jaar verbonden met het Oranjegevoel en richt zich erop om dit in stand te houden en te versterken.
Uit het onderzoek blijkt dat het Oranjegevoel past bij de Nederlandse samenleving en dat het Nederland tot land maakt om trots op te zijn. Het Oranjegevoel wordt als positief ervaren en door Nederlanders als eerste geassocieerd met het Koningshuis, sportevenementen en saamhorigheid.
Het Oranjegevoel staat voor feest, trots en vreugde. Het gevoel wordt als waardevol voor de Nederlandse samenleving (68 procent) beleefd. Nederlanders gaan in het oranje gekleed op Koninginnedag en tijdens het kijken van een voetbalwedstrijd op tv, aldus de onderzoeksresultaten. Een belangrijk symbool van het Oranjegevoel is koningin Beatrix.
Het merendeel van de bevolking ziet Koninginnedag als de verjaardag van koningin Juliana (35 procent) en als vrije dag (37 procent). Zaken die men onderneemt tijdens Koninginnedag zijn het bezoeken van de activiteiten in de eigen woonplaats (35 procent) en het uithangen van de vlag (23 procent). Koninginnedag wordt primair in de eigen woonplaats gevierd, samen met familie of vrienden. Bijna de helft van de respondenten is het eens met de stelling dat Koninginnedag een multicultureel feest is. Ruim eenderde is van mening dat Koninginnedag iedereen samenbrengt.
Ds. L. W. van der Meij, christelijk gereformeerd predikant in Driebergen, ervaart het als een wonder dat toch 68 procent van de bevolking het Oranjegevoel als waardevol beleeft, „in een tijd van oppositie en verzet tegen alles wat monarchie is.”
Hij relateert het Oranjegevoel voornamelijk aan het Koninklijk Huis. Ds. Van der Meij is van mening dat het koningshuis in een behoefte voorziet. „Vooral door de opkomst van de EU en de globalisering ontstaat er een behoefte om het nationale gevoel te versterken.” Hij beschouwt het Oranjegevoel niet als een stukje romantiek, maar als een concentratiepunt van gezonde nationale gevoelens, gepersonifieerd in de koninklijke familie.
De beste uiting van het Oranjegevoel is volgens de Driebergse pastor „het in de praktijk opkomen voor het Oranjehuis ten opzichte van allerlei linkse activiteiten.” Ook de voorbede in de kerkdienst acht hij van belang. „Je kunt voor leden van het Koninklijk Huis bidden of ze een goed voorbeeld mogen zijn voor ons volk.”
Cor de Horde, hoofdredacteur van het blad Vorsten Royale, zat dinsdagmorgen in een panel bij de presentatie van de enquêteresultaten. „Ik begrijp niet veel van de uitkomsten”, bekent hij. „Als ik het goed zie, is slechts 33 procent trots op het koningshuis. Er lopen dus nogal wat mensen rond die er niet trots op zijn. Uit eerdere onderzoeken is juist gebleken dat de Nederlander best tevreden of trots is, althans, een hoger percentage dan wat deze enquête aangeeft.”
Dat het Oranjegevoel in het zuiden van Nederland minder sterk is dan boven de grote rivieren, verbaast hem niets. „Ik vind het evident dat er in het katholieke zuiden altijd andere gevoelens hebben geheerst ten opzichte van de protestantse monarchie dan in het noorden en midden.”
Voor De Horde heeft het Oranjegevoel alles te maken met het koningshuis en veel minder met sport. „Het zijn twee aparte grootheden.” Als op een voetbalwedstrijd de kleur oranje wordt gedragen, gaat dat volgens hem niet om een vertoon van verbondenheid met het huis van Oranje-Nassau. „Dit Oranjegevoel moet je loskoppelen van de monarchie.”
Voor de hoofdredacteur van Vorsten Royale roepen de uitkomsten van de enquête eerder meer vragen op dan dat ze inzicht geven. „De kennis van het Wilhelmus is gemeten, maar ik wist al lang dat lang niet alle Nederlanders het Wilhelmus kennen. Dit stelt me dus niet teleur.”
Neerlandicus dr. J. de Gier vindt het ook geen verrassing dat 49 procent van de Nederlanders één couplet van het Nederlandse volkslied kent. „Dat was tien jaar geleden niet anders.” Hij ziet hier wel een heel belangrijke taak liggen voor het basisonderwijs. „De wording van de Nederlandse staat is gekoppeld aan het Wilhelmus en dat behoort in de lesprogramma’s van basisscholen te worden opgenomen. Eventueel met behulp van een vertaling van het Wilhelmus in hedendaags Nederlands.”
De Gier, samensteller van de bundel ”Het Wilhelmus in artikelen” (1985), pleit verder nadrukkelijk voor een plaats van het Wilhelmus binnen het pakket van inburgeringscursussen, omdat vooral daar moet worden uitgelegd hoe Nederland is ontstaan.
Uit de enquête komt naar voren dat de Nederlander het meest trots is op achtereenvolgens de democratie, het koningshuis en sporthelden. Maar dat spreekt de historicus prof. dr. A. Th. van Deursen niet zo aan. „Ik geloof niet dat ik een van die drie zou kiezen. Ik zou het Oranjegevoel eerder willen omschrijven als verbondenheid met een land, bijvoorbeeld als je na een verblijf in het buitenland weer terugkomt in Nederland en je het daar fijn vindt, zonder dat je precies weet waarom. Verbondenheid is wenselijker dan trots. Trots hoort mijns inziens eerder bij het socialisme van honderd jaar geleden, waarbij je werd opgeroepen trots te zijn op je vaderland.”
Van Deursen nam Koninginnedag vroeger, toen hij nog niet was getrouwd, te baat als een extra vrije dag om bijvoorbeeld naar Parijs te gaan. Sinds zijn huwelijk verblijft hij rond die dag in familieverband in een huisje „op de Veluwe.” Naar een aubade gaan en de toespraak van een burgemeester aanhoren, is aan hem nooit besteed geweest. „Dat hangt af van je persoonlijk temperament.”
Ds. T. Ouwerkerk woont op Koninginnedag de aubade wel bij. „Maar die moet wel inhoud hebben. Ik houd niet van magere vertoningen. Ik vlag die dag ook en hoewel ik normaliter niet snoep, neem ik op die dag een oranje tompouce. Dat doe ik allemaal niet om onze huidige vorstin, maar in de lijn van wat de Heere ons heeft gegeven in de geschiedenis.”
De predikant zou profvoetballer zijn geworden als hij niet tot bekering was gekomen. De sportwereld kent hij daardoor van binnenuit. Dat is net zo goed een „religie”, zegt hij. Hij is teleurgesteld over de enquêteresultaten. „De uitkomsten bevestigen dat in ons land de naam des Heeren volkomen is verdwenen. Als ik het Wilhelmus laat zingen, merk ik dat bijna niemand het meer kent. Dat grijpt me aan. We moeten ernstig bij onszelf te rade gaan.”