„Kerk in Estland heeft veel om voor te bidden”
Het vanouds overwegend lutherse Estland raakte onder het Sovjetcommunisme afgesneden van zijn christelijke wortels. En na de opwekking van de jaren negentig in de vorige eeuw kampen protestantse kerken met een gestage krimp. Het is overleven, vooral op het platteland. „We hebben veel om voor te bidden.”
In de tijd dat Estland was ingelijfd bij de Sovjet-Unie (1945-1991), was er geen ruimte voor kerk en religie. Onophoudelijke hersenspoeling ondermijnde het godsdienstige leven. Lessen in het atheïsme waren verplicht en gelovigen werden vernederd. Het leven als christen was dan wel mogelijk, maar niet alle mensen waren bestand tegen de constante druk die er werd uitgeoefend.
Juist in die decennia slonken de kerken aanzienlijk. Behoorde voor de Tweede Wereldoorlog 80 procent van de bevolking tot de Lutherse Kerk, nu is nog ongeveer een derde van de nog geen 1,3 miljoen mensen aangesloten bij een kerk. De generatie die voor de Tweede Wereldoorlog was geboren, hield de kerk nog in leven. Zo was het niet ongewoon dat je naar de kerk ging met Kerst en dat je christelijke bruiloften en begrafenissen had, hoewel ook velen deze gebruiken opgaven, vertelt Pia Hanslep (1979), docent, vertaalster, radioprogrammamaker en beheerder van de Salemi-baptistenkerk in Tartu.
Discriminatie
De staat nationaliseerde kapellen en kerken en bestemde ze tot sporthallen, warenhuizen en musea. Zo fungeert de Nigulistekerk in Tallinn tegenwoordig als expositieruimte voor middeleeuwse kunst. Tijdens het Sovjetregime was het niet streng verboden naar de kerk te gaan, maar je kreeg met discriminatie te maken als je kerkelijk was. Christenen konden bijvoorbeeld moeilijk een baan vinden. Je inschrijven op de universiteit was lastig. Maar het was niet onmogelijk, aldus Hanslep. „De meeste predikanten hadden ook nog wat anders gestudeerd dan theologie, want ze werden niet betaald en moesten een gezin onderhouden. Dus kenden we in Estland veel voorgangers die waren opgeleid als ingenieur, agrariër of onderwijzer – met dit werk konden ze ten minste een boterham verdienen.”
Opwekking
In kerkelijk opzicht kwam er een doorbraak nadat Estland zelfstandig werd. Veel mensen werden als het ware de kerk in gedreven. Hanslep werd christen in 1990, midden in een periode van een sterke religieuze opleving in Estland die „hand in hand ging met het culturele ontwaken en de verkregen nieuwe onafhankelijkheid. Statistieken laten zien dat er aanzienlijk meer kinderen werden geboren, er beduidend minder criminaliteit was en dat zelfs het percentage seksueel overdraagbare ziekten heel laag was”, zegt Hanslep, die de Nederlandse taal kent omdat ze een jaar bij de augustijner kloosterzusters in Utrecht als vrijwilliger werkte.
Kerkgang was geen issue in het gezin waarin Hanslep opgroeide. „Voor mij was het enige contact met de kerk het bezoek aan het familiegraf bij de kleine plattelandskapel op het eiland Hiiumaa.”
Film
In december 1990 draaide er een film over Jezus in de bioscoop van Tartu en kreeg het gezin een uitnodiging. Hanslep was toen 11 jaar. „De kerken verstuurden duizenden uitnodigingen naar allerlei adressen. De film over Jezus was een grootse manier om de mensen te laten kennismaken met de Bijbel en was heel populair. In het begin van de jaren negentig kwamen velen hierdoor tot geloof. Ik was een van hen. Ik werd diep geraakt door de film. Ik wist niets over geloof en Bijbel en ik zei tegen mijn moeder dat ik naar een zondagsschool wilde. Mijn moeders collega was christen, en ik mocht naar de zondagsschool in haar kerk. Het gebeurde op mijn eigen initiatief en ik ben nog altijd de enige christen in de familie. Het was een kleine baptistengemeente: het is interessant om te weten dat de baptisten en de vrije evangelische kerken het actiefst waren tijdens de geestelijke opwekking in Estland.”
Eenzaam
Drie jaar lang ging Hanslep naar de zondagsschool. „Ik was een eenzame gelovige. Ik hield geheim dat ik christen was en werd tien jaar later gedoopt in een lutherse kerk in Tallinn. Alhoewel ik mijn christelijke weg in een baptistenkerk begon, voelde ik me nauwer verbonden met de lutherse traditie. In dat opzicht pas ik in de historische traditie van de meeste Esten: als ze aan een kerk denken, hebben ze het beeld van de Estse Evangelisch-Lutherse Kerk voor ogen.”
Veertien jaar lang was ze lid van de Lutherse Kerk, tot ze trouwde met een man die baptist was. „Bekering was een logische stap. Als ze me vroegen of het moeilijk was, kan ik eerlijk zeggen dat dit niet zo was, omdat lutheranen en baptisten in Estland heel veel gemeen hebben. Alhoewel de baptistendienst minder liturgisch van karakter is, is er een soort frame, een zekere orde in de dienst.”
Tijdens haar verblijf in Nederland voelde Hanslep zich het meest verwant met de Rooms-Katholieke Kerk, omdat de diensten daar lijken op de diensten die zij in de Lutherse Kerk gewend was. „De hervormde en lutherse kerken in Nederland lijken een beetje streng en ouderwets. Ik heb hetzelfde gevoel over de Estse katholieken.”
Stabiel
Tegenwoordig is de positie van de Estse Evangelisch-Lutherse Kerk (EELC) stabiel, zelfs al wordt het meer en meer een kerk van „kleine oude dames” De kerk heeft 130.000 doopleden. De groei van de gemeenten verschilt. Veel plattelandsgemeenten verliezen leden, mede omdat mensen geen werk kunnen vinden. Tegelijkertijd zijn er twee nieuwe gemeenten gesticht in gebieden waar nooit eerder een kerk was. Weer elders groeien sommige bestaande gemeenten, maar de algehele tendens is toch wel dat het ledental langzaam daalt.
Plattelandskerken in Estland beschikken vaak over grote monumentale gebouwen die meestal tussen de middeleeuwen en de negentiende eeuw zijn gebouwd. Historisch erfgoed dus. Hanslep: „Kerken op het platteland vechten voor hun bestaan. Kleine gemeenten blijven achter met enorme kerkgebouwen die ze onmogelijk kunnen onderhouden. Dan kan het gebeuren dat je op een zondag vijf oude dames in een kerk ziet waar het zo koud is als in een kelder, de schimmel op de muren staat en het dak lekt. Ik verwacht niet dat de Lutherse Kerk uitsterft, wel dat de kleine geloofsgemeenschappen in de dorpen over twintig jaar niet meer bestaan.”
De baptistenkerken zijn er wat beter aan toe. „De gemiddelde leeftijd in deze kerken ligt lager dan bij de Lutherse Kerk; ze weten jeugd en jonge gezinnen aan zich te binden. Overigens trekken jongeren ook naar andere kerken, zelfs naar een grotere lutherse kerk, als er maar iets aan jeugdwerk wordt gedaan.”
Cijfers wijzen erop dat de kerkelijke groei in Estland over het algemeen nagenoeg tot stilstand is gekomen. Als de generatie van de „kleine oude dames” in de komende tien tot twintig jaar uit beeld is, zal het totaalaantal kerkleden drastisch dalen, verwacht Hanslep. Dit omdat het aantal 40- tot 60-jarigen tamelijk marginaal is vergeleken met andere leeftijden – dit is de generatie die door de Sovjets is ‘beschadigd’. „Kerken in Estland hebben dus veel om over na te denken en veel om voor te bidden.”
Dit is het eerste deel van een tweeluik over de kerk in Estland. Vrijdag deel 2.
„Niet zo open voor het geloof”
De Amerikaan Craig Hamer is sinds bijna twee jaar voorganger van de Tartu International Fellowship in de oude universiteitsstad Tartu. Het valt hem op hoe rustig de mensen zijn. „Ze staan niet zo open voor geloof, de Bijbel en het Evangelie. Estland is echt een postchristelijk land en kent in vergelijking met West-Europa een zwakke christelijke traditie. Mensen staan onverschillig tegenover het Evangelie. „Als het voor jou goed werkt, prachtig, maar niet voor mij”, geven ze aan. Het vraagt lange tijd om mensen ertoe te bewegen om een navolger van Jezus Christus te zijn.”
Het is volgens Hamer de uitdaging voor Estse evangelischen en protestanten om een nieuwe generatie op te voeden die trots is op het Evangelie en trouw blijft. „Ik zie vaak dat studenten kerk en geloof vaarwel zeggen nadat ze hun studie hebben afgerond. We moeten deze generatie bij de kerk zien te houden.”
Vijfhonderd appelbomen planten
Estland herdenkt de vijfhonderdste verjaardag van de Reformatie met tal van concerten, congressen, tentoonstellingen en andere activiteiten. Er loopt een campagne om 500 appelbomen in het land te planten en er wordt een speciale postzegel uitgegeven.
Sigrid Pold coördineert de viering van 500 jaar Reformatie in de Estse Evangelisch-Lutherse Kerk (EELC). De aandacht voor het jubileum is volgens haar terecht. „De Reformatie legde de basis voor de geschreven Estse taal en het begin van het onderwijs in Estland. De eerste boeken die in het Ests werden gepubliceerd, waren religieuze boeken. Mensen gingen lezen en schrijven en werden lid van de kerk, die deel uitmaakte van het leven van alledag”, aldus Pold. „Aangezien er op Estse scholen geen verplicht godsdienstonderwijs wordt gegeven –de Reformatie valt onder geschiedenis en maatschappijleer– bieden we scholen lesmateriaal aan over het onderwerp ”Luther gaat naar school”.
Pold wijst op een bevolkingsonderzoek uit 2011, waarin 54 procent van de Esten zich „niet religieus” noemt en 16 procent „het niet weet.” „Dat betekent niet dat deze groepen onverschillig staan ten opzichte van godsdienst, maar dat ze niet bij een kerk horen. Ze hebben op een of andere manier wel religieuze opvattingen, maar voor hen is religie privé. Slechts enkelen noemen zich atheïst. In Estland heerst veel meer onwetendheid over religie dan onverschilligheid.”