Waarom Chinezen nauwelijks verschillen van Amerikanen
China en de Verenigde Staten staan op regeringsniveau regelmatig tegenover elkaar. Nieuwsberichten gaan bijvoorbeeld over mensenrechtenkritiek, ruzie om eilanden en handelsconflicten. Dat politieke geharrewar is slechts één kant van de medaille, aldus oud-Chinacorrespondent en filmmaker Floris-Jan van Luyn.
In ”Aan de andere kant is alles beter” daalt hij af naar microniveau. Hij reist langs rivieren die beide landen doorkruisen: de Jangtse en de Mississippi. Hij gaat met zowel Chinezen als Amerikanen in gesprek. De vlot geschreven ontmoetingen en observaties zijn onderverdeeld in negen thema’s, zoals minderheden, overtuiging en ongelijkheid. Het resultaat is een dubbelportret waarin de lezer zelf bepaalt met welk land hij start. Draai het boek om en je komt uit in een ander deel van de wereld. De meanderende, zoekende stijl levert een verrassend portret op van de twee economische grootmachten. Eén waarin niet de verschillen, maar vooral de gelijkenissen naar voren komen. Een expliciete vergelijking en analyse maakt de auteur echter niet.
Polariserend
Dat is niet zonder reden, legt Van Luyn uit in zijn Haagse woning. „Toen ik correspondent in China was voor NRC Handelsblad had ik vaak het gevoel: Amerikanen en Chinezen lijken ontzettend veel op elkaar. Ik vond het leuk om Chinezen met zo’n uitspraak wat te provoceren. Later dacht ik: met die stelling moet ik iets doen. Een vergelijking tussen de opkomende en tanende wereldmacht. Mijn kracht ligt bij de verhalen van de straat. Je zou dat oral history kunnen noemen. Mondelinge geschiedenis.
Van 2009 tot 2013 ben ik, met onderbrekingen, langs de Mississippi gereden in een Volkswagenbus. In China reisde ik langs de Jangtse in de periode van 2011 tot 2013. Mijn ervaringen heb ik onderverdeeld naar land en niet naar thema. In de media verschijnen vaak zwart-wittegenstellingen tussen beide landen. Stop eens met dat voortdurende analyseren! Het werkt polariserend. We missen het verhaal. Ik hoop dat de lezer zich laat meevoeren door mijn ervaringen en zelfstandig gaat nadenken over de overeenkomsten en verschillen.”
Uw stelling is: op straatniveau is er veel gemeenschappelijks tussen China en de Verenigde Staten. Waar denkt u dan aan?
„Het gaat mij om de prozaïsche kant van het leven die je soms vergeet in alle geweld van de grote conflicten. Bijvoorbeeld: zorgen dat je zelf het hoofd boven water kunt houden en je inzetten voor een betere toekomst voor je kinderen. Er is één manier waarin Amerikanen en Chinezen bovendien erg op elkaar lijken en die afwijkt van ons. Ze zijn veel competitiever ingesteld. Koketteren met rijkdom is in beide landen bijvoorbeeld heel normaal. Wij schamen ons daar veel meer voor. Ik herinner me uit mijn Chinese tijd dat mensen heel geërgerd keken als er dikke auto’s door de smalle steegjes kwamen rijden. Daar klaagde men over. Maar als die mensen zelf de kans zouden krijgen om in zo’n auto rond te rijden, dan zouden ze dat direct doen.
Die competitiedrang heeft overigens ook een keerzijde. Als je eenmaal aan de verkeerde kant staat, is het ontzettend moeilijk om naar de andere kant te knokken. Of het nu gaat om de oorspronkelijke bewoners van de Verenigde Staten, zwarte Amerikanen, Chinese boeren op het platteland of Tibetanen. Voor hun historische achterstand is weinig begrip in beide landen.”
Onder het kopje ”ongelijkheid” beschrijft Van Luyn dat hij in Sjanghai op zoek gaat naar arme mensen. Maar het lukt hem niet hen te vinden. In het Amerikaanse deel vertelt hij bij hetzelfde thema over de nasleep van de verwoestende orkaan Katrina in New Orleans (2005). De natuurramp legde de kloof tussen arm en rijk op pijnlijke wijze bloot.
Gaat het zo goed met China en zo slecht met de Verenigde Staten?
„In China is de vooruitgang veel zichtbaarder dan in de Verenigde Staten, hoewel er landinwaarts wel degelijk armoede is. Dat is een ontwikkeling van de laatste vijftien jaar. Het gevoel in China is: wij zijn aan de beurt. Dat leeft heel sterk. Voorbeelden van mensen die het gemaakt hebben, zijn van recente datum.
In Amerika zijn de winnaars vaak lid van dynastieën die al lange tijd aan de macht zijn. Er verschijnen in ons land regelmatig verhalen over China’s invloed in Afrika. In het Westen spreken we daar bijna schande van. Maar voor Afrikanen zijn Chinezen bijzonder inspirerend. China is de ”underdog” die boven is komen drijven. Dat gevoel is er ook in China zelf. In die zin is het een heel positief land om in rond te reizen. Desondanks ben ik toch somber over China. De mentale gesteldheid van het land is zorgwekkend. De competitiedrang levert veel gefrustreerde mensen op die het gevoel hebben net niet goed genoeg te zijn.”
Dat verschilt toch niet van de Amerikaanse droom waarin krantenjongens zich opwerken tot miljonairs?
„De ouders van Chinese kinderen die nu op school zitten, hebben zelf weinig kansen gehad. Zij hebben zoiets van: nu moet dat ene kind het gaan doen. Alle kaarten worden daarop gezet. Dat kan alleen maar mislukken, tenzij je heel erg slim bent. Na de universiteit moeten die kinderen zelf aan het werk. Het kind dat ze krijgen, wordt snel doorgeschoven naar de grootouders, die de opvoeding op zich nemen. Het moment waarop de Chinezen een beetje vrijheid nemen is dus pas aan het einde van hun leven. Daarentegen dromen inwoners van de Verenigde Staten wat realistischer. Ze hebben geleerd dat de kans om een enorm succes te worden veel kleiner is. Als het dan niet lukt is de teleurstelling minder groot.”
Het lijkt bij Van Luyn geregeld alsof de Verenigde Staten het voorland is van China. Dat gevoel krijg je ook bijvoorbeeld bij de hoofdstukken over minderheden. In het Amerikaanse deel zoekt hij enkele van de bijna uitgestorven indianen op. Ze zijn een exotische groep geworden. Van Luyn plaatst daar de Tibetanen in China tegenover. Zij knokken om behoud van identiteit, terwijl de Han-Chinezen hen steeds meer overvleugelen.
Zijn de Verenigde Staten ook daarin, op wrange wijze, gidsland voor China?
„Die suggestie is er zeker. Het vreemde is dat de oorsprong van beide ontwikkelingen zo verschillend is: een totalitaire en een democratische. In Minnesota ontmoette ik een indiaanse vrouw die op jonge leeftijd was weggehaald bij haar ouders. Ze groeide op in een christelijke familie en was christen geworden. Ik vroeg haar: hoe kun je nu het geloof van ‘de vijand’ overnemen? Ze legde uit dat het christelijk geloof haar nu op de been hield. Ik ben zelf opgegroeid in een niet-religieus milieu. Toen ik haar hoorde, realiseerde ik me hoe belangrijk het kan zijn om iets te hebben om je aan vast te houden. Een spiritualiteit die je identiteit geeft.”
Dat doet denken aan de Chinese taxichauffeur die zegt: „Ik geloof in niets.” Met hem bent u in gesprek over de religies in een land waar die aan banden zijn gelegd. Desondanks groeit het christelijk geloof in China, terwijl het afneemt in de Verenigde Staten. Daarin lijken de twee van elkaar te verschillen.
„In de jaren negentig viel mij al het gemis aan spiritualiteit op in China. De opkomst van de psychologie is wat dat betreft veelzeggend. In de Verenigde Staten biedt dat al veel mensen houvast. In China komt dat nu ook meer en meer. Wat er van oudsher was aan eigen religies, zoals het taoïsme, confucianisme en boeddhisme, is door de staat stelselmatig de nek omgedraaid. Langzamerhand zoeken ook steeds meer mensen het christelijk geloof op. Mondjesmaat, want protestantse kerken worden onderdrukt. Het is niet de gemakkelijkste weg om te gaan. Daarin herken je de democratie in de Verenigde Staten en de dictatuur in China. Maar hetzelfde is de behoefte naar iets wat buiten de staat om gaat. En als het leven weerbarstiger wordt, groeit die behoefte.”
In welk van de twee landen zou u oud willen worden: China of de Verenigde Staten?
„In de Verenigde Staten. In 1995 dachten mijn vrouw en ik nog: we vertrekken naar China en komen niet meer terug naar Nederland. Daar zijn we van teruggekomen. In alle delen van de Chinese samenleving bestaat druk. Op scholen worden kinderen gedrild, zodat ze wel kunnen leveren maar niet kunnen creëren. Er is veel milieuproblematiek en overbevolking. Zo kom je in Peking nergens met de auto in minder dan twee uur. Als het gaat over cultuur, rust en kansen, dan toch Amerika. Ondanks dat daar ook een enorme scheidslijn is tussen de ”haves en havenots”. Eigenlijk ben ik best blij dat ik in Nederland woon.”
Regenmakers in een stad van boeren
Floris-Jan van Luyn (1967) is filmmaker en journalist. Aan de Universiteit Leiden studeerde hij geschiedenis en Chinees. Voor NRC Handelsblad was hij van 1995 tot 2001 correspondent in China. Bij hetzelfde dagblad werkte hij daarna als redacteur Zuidoost-Azië en Noord-Amerika. Zijn vorige boek, ”Een stad van boeren” (2004), gaat over de trek van het platteland naar de stad in China. Naast andere films maakte hij de bekroonde documentaire ”De Regenmakers” (2010). Hierin portretteert hij vier Chinese burgeractivisten die zich tevergeefs bij de overheid beklagen over vervuiling en klimaatverandering.
Boekgegevens
”Aan de andere kant is alles beter”, Floris-Jan van Luyn; uitg. Atlas Contact, Amsterdam, 2016; ISBN 97 8904 503 139 2; 317 blz.; € 24,99.