Rolstoel reden om leven te stoppen
Hij is 95 jaar, woont zelfstandig en is uitzonderlijk vitaal. Toch is zijn leven voltooid, vindt hij zelf. „De toekomst heeft mij niets meer te bieden.” Belandt hij in een rolstoel, dan kiest hij voor levensbeëindiging. Onherroepelijk.
In een aanleunwoning in Dordt woont P. M. Jiskoot. Ooit leidinggevende bij Stork, bij Werkspoor, bij transportbedrijf Big Lift. Op een tegeltje staat zijn lijfspreuk. ”Beter te sterven in schoonheid, dan te leven in gebrekkigheid”.
Jiskoot verwelkomt het kabinetsbesluit om stervenshulp te verruimen. „Ik vraag een eerlijk einde.” Hij zegt niet „krakkemikkig” te willen eindigen achter een rollator. „Hoho, ik wil het leven niet beëindigen, ik wil het slechts verkorten. De dood komt toch.”
Zes jaar geleden heeft hij z’n vrouw verloren door een hersenbloeding, vier weken later z’n dochter door kanker. „M’n familie komt niet meer bij me. Ik ben m’n werk, auto, fiets en jacht kwijt. Ik ben helemaal op mezelf aangewezen.”
Jiskoot is kerngezond, afgezien van zijn slechte ogen. „Ik kan niet meer lezen. Verschrikkelijk. Ik kan in het restaurant geen menukaart meer lezen.” Hij erkent dat veel ouderen jaloers zouden zijn op zijn gezondheid.
Eenzaamheid is niet de reden voor zijn roep om mogelijkheden tot levensbeëindiging. „Ik zeg met Wilhelmina: Eenzaam, maar niet alleen.” Jiskoot wil ‘gewoon’ zelf kunnen beslissen. „Ik wil een pil van Drion. Ik heb altijd de leiding over mijn leven gehad, ik wil de leiding ook over mijn dood. Als ik vind dat de tijd is gekomen.”
De negentiger ziet „een dictatuur” van kerken en artsen die een verruiming tegenhouden. Jiskoot verwijt de regering „misdadig gedrag” door honderdduizenden Nederlanders niet te helpen in hun geestelijk lijden. „Waar bemoeien politici zich mee?”
Jiskoot heeft z’n wensen rond levensbeëindiging schriftelijk vastgelegd. „Mijn huisarts wil me helpen. Netjes binnen de wettelijke regels. Maar er eventueel ook een beetje overheen.”
De hoogbejaarde ziet niet op tegen zijn levenseinde. „De dood komt toch. Ik ben bij vijf apotheken in België geweest en heb met een smoesje een middel tegen reuma en malaria gekocht dat in Nederland niet verkrijgbaar is. Dat spul werkt levensbeëindigend.”
Toch heeft hij het middel niet ingenomen. „Ik durfde niet. Als ik onwel zou worden, dan zou ik ongelukkig zijn geworden.” Jiskoot heeft het middel uiteindelijk verkocht aan iemand uit Middelburg voor een familielid, lijdend aan kanker. „Ik wist dat ze het middel wilden gebruiken voor levensbeëindiging. Dat is gelukt ook.”
Koud
De overtuiging in christelijke kring dat een mens niet mag beschikken over het door God gegeven leven, kan Jiskoot –„sterk ongelovig”– niet meemaken. „Ik maak dat zelf wel uit.” Ernstige waarschuwingen, vanuit liefde en bewogenheid, dat een levensbeëindiging ook een Godsontmoeting inhoudt, laten hem koud. „Waarom zou ik bang zijn voor een God van Wie het bestaan nooit is vastgesteld?”
De troost die mensen ervaren uit de wetenschap dat hun na de dood een eeuwig leven wacht, zegt hem ook niets. „Prima, maar val mij daar niet mee lastig. Ik geloof daar niets van.”