Armoede klaagt christen aan
Christenen zijn er mede debet aan dat er nog steeds armoede is in de wereld, betogen Corine de Jong en Karst de Vries.
Met enige regelmaat horen we van hongersnood en aardbevingen of van kinderen die in bittere armoede opgroeien. We wennen eraan, het hoort erbij. Hoe gaat een christen in Nederland hiermee om als hij de apostel Johannes hoort zeggen: „Wie dan de goederen van de wereld heeft, en zijn broeder gebrek ziet lijden maar zijn hart voor hem toesluit, hoe kan de liefde van God in hem blijven?” (1 Joh. 3:17). Wij christenen zijn er debet aan dat er nog steeds armoede in de wereld is.
Bijbel
De Heere God wil geen armoede. Hij roept mensen in de Bijbel telkens weer op om zorg te dragen voor de armen. In Leviticus 19 wordt het volk Israël geboden om, wanneer het de oogst van het land binnenhaalt, de randen van de akker niet te maaien. Ze mogen wat is blijven liggen bij het oogsten ook niet oprapen en de wijngaard niet nalopen. Deze ‘restjes’ moeten ze achterlaten voor de arme en voor de vreemdeling.
Deze lijn zien we ook terug in het Nieuwe Testament. Johannes de Doper zegt tegen het volk Israël dat ze als ze twee rokken hebben, er één moeten weggeven. En we kennen allemaal het penninkje van de weduwe. De Heere Jezus zegt dat zij meer dan alle anderen in de schatkist heeft gedaan, omdat zij van haar armoede alles wat ze voor haar levensonderhoud had daarin heeft geworpen.
En tot slot: in 2 Korinthe 8 doet Paulus een oproep tot vrijgevigheid. Hij roept de Korintiërs op om van hun overvloed te geven aan mensen die het minder hebben, zodat er gelijkheid zal zijn en iedereen voldoende heeft.
We kunnen uit bovenstaande Bijbelse gegevens concluderen dat het Woord van God ons duidelijk oproept om te geven, of dat nu van onze rijkdom of van onze armoede is (zoals de weduwe). De eerste christengemeente leek het begrepen te hebben. Zij verkocht haar bezittingen en eigendommen en verdeelde die onder allen, naar dat ieder nodig had.
Excuus
Waarom doen we dit niet? Waarom komen we soms zo gemakkelijk met het excuus dat we onze tienden geven en dat we via de belasting al veel betalen? Waarom geven we zo veel gemakkelijker geld uit aan vakanties, huisinrichting, kleding en auto’s? Zou het kunnen zijn dat we vaster aan het geld zitten dan we denken? En dat we het liever voor onszelf besteden dan voor de ander?
Jezus waarschuwt in Lukas 16: „U kunt niet God dienen en de mammon.” Gebruiken we ons geld en onze goederen voor God en Zijn Koninkrijk? Het is van tweeën één: óf we dienen God met ons geld, óf het geld heeft ons in zijn macht en we zullen het Koninkrijk niet beërven.
Denk ook eens aan de rijke jongeling. Hij hield al Gods geboden vanaf zijn jeugd. Hij vroeg wat hij moest doen om het eeuwige leven te beërven. Op het antwoord om alles te verkopen, werd hij diepbedroefd, want hij was erg rijk. Dát kon hij niet. Lijken we soms misschien meer op de rijke jongeling dan we willen?
Gat
Richard E. Stearns, een succesvol Amerikaans topmanager, werd eraan ontdekt dat hij inderdaad wel veel leek op de rijke jongeling. God liet hem zien dat veel teksten in de Bijbel over gerechtigheid en armoede nauwelijks nog in praktijk worden gebracht. Hij ontdekte het zogenaamde ‘gat in ons Evangelie’. Hij maakte er concreet werk van door directeur te worden bij een goededoelenorganisatie. In een variant op Mattheüs 25 schrijft hij: „Want Ik had honger, terwijl jij alles had wat je nodig hebt. Ik had dorst, maar jij dronk water uit flesjes. Ik was een vreemdeling, en jij wilde Mij het land uitzetten. Ik had kleren nodig, maar jij had nog meer kleren nodig. Ik was ziek, en jij wees Me op het gedrag dat tot mijn ziekte leidde. Ik zat in de gevangenis, en jij zei dat Ik kreeg wat Ik verdiende.”
Iets soortgelijks zegt de Zuid-Afrikaanse theoloog Andrew Murray (1828-1917). „Onze norm is heel anders dan die van Christus. Wij vragen hoeveel iemand geeft. Hij vraagt hoeveel iemand houdt.” Ook Augustinus was radicaal: „Het brood dat u bewaart, is van de hongerige; de jas die in uw kast hangt, is van de naakte; de schoenen die vergaan in uw bezit, zijn van iemand zonder schoenen; het goud dat u in de grond hebt verborgen, is van de arme. Telkens wanneer u anderen had kunnen helpen, maar dit niet hebt gedaan, hebt u hun kwaad gedaan.”
We concluderen dat God geen armoede wil. De vraag komt naar ons toe wat wij eraan doen. Een (anonieme) conversatie verwoordt dit op treffende wijze: „„Soms zou ik God willen vragen waarom Hij armoede, lijden en onrecht toelaat, terwijl Hij er iets aan zou kunnen doen.” „Waarom vraag je het Hem dan niet?” „Omdat ik bang ben dat Hij mij dezelfde vraag stelt.””
De auteurs zijn respectievelijk hoofd communicatie en fondsenwerving en directeur van de stichting Kom over en help.