Onderwijs & opvoeding

Bestuurder Büdgen neemt afscheid van Wartburg College

Met pensioen gaan betekent voor bestuurder W. Büdgen van het Wartburg College niet dat hij de zorg voor jongeren loslaat. Een van zijn eerste klussen wordt het ontwikkelen van activiteiten voor kerkelijke jeugd die dreigt af te haken. „Elke gemeente kent die zorg: hoe houd je de jongeren vast en hoe bewaar je hen bij het reformatorische gedachtegoed?”

L. Vogelaar

5 October 2016 21:09Gewijzigd op 16 November 2020 07:13
W. Büdgen neemt morgen afscheid als voorzitter van het college van bestuur van het Wartburg College in Rotterdam en Dordrecht. beeld RD, Anton Dommerholt
W. Büdgen neemt morgen afscheid als voorzitter van het college van bestuur van het Wartburg College in Rotterdam en Dordrecht. beeld RD, Anton Dommerholt

In de sobere werkkamer van de voorzitter van het college van bestuur hangen aan elke wand grote foto’s van jongeren in de puberleeftijd. Büdgen besteedde zijn hele loopbaan aan hen, 43 jaar lang. Morgen neemt hij afscheid tijdens een symposium met het thema ”Jongeren in kerk, school en samenleving”.

De bestuurders van het Wartburg College –met drie locaties in Rotterdam en één in Dordrecht– huizen sinds 2011 in een kantoorpand in Barendrecht, pal naast een snelwegknooppunt. „Op locatie Guido de Brès ontstond er ruimtegebrek. Dus: een aantal leerlingen naar een dislocatie –lokalen buiten de hoofdvestigingen– of wij. Die keuze was niet moeilijk. Ik vond het wel jammer dat we geen jongeren meer om ons heen hadden. Een voordeel van het feit dat we niet meer op een van de vier locaties zitten, is dat de andere drie ons gemakkelijker benaderen.”

Korfbal

Büdgen was 19 jaar docent in Gouda, 24 jaar schoolleider in Rotterdam. Hij kwam eerder voor de klas terecht dan hij van plan was. „De Driestar zat in 1973 plotseling onthand doordat een leraar Nederlands was toegelaten tot de predikantsopleiding van de Gereformeerde Gemeenten. Ik heb de directeur, mr. J. de Heer, gebeld en gezegd: Ik ben nog maar net aan de mo-studie Nederlands begonnen; mijn enige ervaring is die als jeugdtrainer bij de korfbalvereniging. Ik hoefde geen brief te schrijven, De Heer ging met voorzitter ds. H. Rijksen overleggen. De maandag erna kon ik op gesprek komen; anderhalve week later stond ik voor de klas. Onbevoegd, maar dat waren de meeste docenten van de Driestar. We zaten allemaal ’s avonds te studeren. De inspectie verlengde onze dispensatie elk jaar, tot we de nodige akten hadden gehaald.”

Hoe herinnert u zich de Driestar van die tijd?

„Als een gemoedelijke school met een zekere breedte. En dat is het Driestar College nog steeds. Destijds was het een school in opbouw: de havo was nog niet voltooid, het vwo moest nog beginnen. In de pauzes ontmoetten we de ervaren docenten van de kweekschool. Heel leerzaam, hoewel de vonken er soms afspatten. Sommigen van die mannen waren niet de makkelijksten, ook naar elkaar toe niet.”

In 1992 werd u opeens rector in Rotterdam.

„Ik had geen ervaring als conrector, al was ik wel coördinator van de havo-onderbouw. Door mijn nevenfuncties had ik ontdekt hoe mooi bestuurlijk werk is. Het lesgeven was opeens voorbij; dat heb ik wel gemist. Maar leerlingen hebben recht op volledige inzet van een docent, en ik was bang dat het er bij mij gauw wat bij zou komen te ‘hangen.’ Als catecheet kon ik gelukkig blijven lesgeven.

Als schoolleider hebben je beslissingen een verder reikende betekenis dan als docent. Fouten hebben dus grotere gevolgen. Het docentschap is ook intensief, maar dit was anders. Het directiewerk vroeg van mijn lichaam minder, van mijn geest veel meer. Van mijn gezin vroeg het ook veel; ik was ’s avonds vaak weg.”

Rotterdam was anders dan Gouda. „In Rotterdam was er veel meer intellectuele bezinning, misschien ook doordat de Guido de Brès uit een atheneum was voortgekomen.”

Fusie

Lang bleef de Jacobus Reviusscholengemeenschap niet meer zelfstandig nadat Büdgen er aantrad. „Ik vond het heerlijk om op een kleine school te werken, maar dat heeft maar drie jaar geduurd. Ik had nog nauwelijks een eigen stijl van leidinggeven kunnen ontwikkelen toen er een fusie met drie andere scholen op gang kwam.”

Over de schaalvergroting van die tijd wordt nu niet altijd positief gesproken. Hoe kijkt u erop terug?

„Het is goed dat er nu kritischer mee wordt omgegaan. De vestigingen raken een deel van hun zelfstandigheid kwijt en dat doet zeer. De Guido de Brès vreesde zijn eigenheid kwijt te raken, de Revius vreesde dat hij op de Guido moest gaan lijken terwijl die jaren bezig was geweest een eigen identiteit te ontwikkelen. We zijn al vrij gauw gestopt met het geforceerd harmoniseren en kozen voor decentrale aansturing, waarbij we de vestigingen uitdaagden meer in hun eigen kracht door te ontwikkelen.

Bij ons betekende de fusie wel de redding van het lager beroeps­onderwijs. De Plancius –nu locatie De Swaef– kon financieel niet zelfstandig blijven. Het had zich ook nooit zo kunnen ontwikkelen als nu is gebeurd. Dat we er een beroepencollege hebben gevormd waarmee we jongeren die buitenboord dreigen te vallen toch aan een startkwalificatie helpen, zie ik als een van de hoogtepunten van mijn periode aan het Wartburg College. We zijn in Nederland bijna de enige school waar de basis- en kaderberoepsgerichte leerwegen weer groeien, na jarenlange neergang.”

Tegelijk met de fusiegolf waren er onderwijsinhoudelijke vernieuwingen: basisvorming, tweede fase, vmbo. Wat is de belangrijkste ontwikkeling in uw vakgebied geweest?

„Vóór de invoering van de tweede fase besteedden we bij Nederlands veel aandacht aan literatuur; op de reformatorische scholen zelfs meer dan wettelijk werd vereist. Daarin had een kaalslag plaats, en dat heeft een aantal docenten een identiteitscrisis bezorgd. Heel veel van wat zij belangrijk vonden, werd onderuitgehaald ten gunste van het ontwikkelen van vaardigheden. Er werd meer verantwoordelijkheid bij de leerlingen gelegd. Het ging meer om inzicht, minder om het reproduceren van kennis. Het leidde tot heel heftige discussies, bij alle vakken.

Het zijn tropenjaren geweest. Ik had niet de tijd gekregen het directiewerk te leren, maar moest wel allerlei beslissingen nemen. Je deed het zo goed en zo kwaad als het ging. Ik vroeg begrip voor de vernieuwingen en sloeg daarin ook weleens door. Daar ben ik later op teruggekomen. We hadden er meer de tijd voor moeten nemen en meer naar elkaar moeten luisteren, ondanks wat de overheid van ons vroeg.”

De kritiek van dr. R. Toes in zijn proefschrift op de wijze waarop reformatorische schoolleiders met de vernieuwingen omgingen, was niet mals. En nu wordt hij uw opvolger…

„Daar ben ik oprecht blij mee. We kennen elkaar door en door en hebben al die jaren prima kunnen samenwerken ondanks het feit dat we op deelterreinen een verschillende visie hebben.

We worden gedreven door hetzelfde ideaal: kwalitatief goed onderwijs waarbij levensbeschouwelijke duiding van zowel de vakinhoud als maatschappelijke ontwikkelingen een grote plaats moet hebben. Ook hechten we beiden aan brede vorming. De verplatting in onze samenleving baart ons zorgen.

Verschil zit er in onze visie op pedagogisch-didactische bejegening. Wij hechten beiden aan de vertellende docent die de leerlingen brengt tot verrijking en verdieping. Het verschil zit vooral hierin dat ik meer waarde hecht aan een verbreding van het pedagogisch-didactisch repertoire, vooral op het punt van het motiveren van leerlingen.”

In de grote steden lopen veel kerken leeg. De scholen bleven. Omdat de gebouwen er nu eenmaal stonden?

„Dat speelt zeker een rol. Verhuizen zou een enorme kapitaalvernietiging zijn. Maar we zijn ook bewust in de stad gebleven. We voelen ons verantwoordelijk voor de wijk –we halen de buurtbewoners de school in voor kerstdiners, fitnesstrainingen en lunchconcerten, en in Dordrecht repareren de leerlingen van het praktijkonderwijs de fietsen uit de buurt– en voor het totale Rotterdamse onderwijsbeleid. Bewust brengen we onze leerlingen in contact met andere culturen en houden we samen met een openbare en een islamitische school herdenkingen bij het Joods Kindermonument, waaraan we een forse financiële bijdrage hebben geleverd. Dat vind ik prachtig.”

Hoe ziet u de toekomst van het reformatorisch onderwijs?

„Onze bestaansgrond zal in de toekomst nog meer liggen in het waarmaken van de identiteit en het leveren van kwaliteit. Eigen scholen zijn een groot goed, waarvoor ik mijn hele loopbaan op de bres heb gestaan. Tegelijk moeten we niet doen alsof de christenheid in Nederland staat of valt met het bestaan van gesubsidieerd christelijk onderwijs. Er zijn heel veel landen waar de Heere Zijn Kerk bouwt van geslacht tot geslacht zonder dat er gesubsidieerd christelijk onderwijs is.”

Zijn er mensen geweest die een stempel op uw leven hebben gezet?

„Van mijn vrienden noem ik er drie die reeds lang zijn weggevallen. Drie hartsvrienden: ds. Iz. Kok, ds. D. Rietdijk en de Moerkapelse schooldirecteur C. L. M. van Noort. Hun overlijden heeft me veel gedaan. Ik denk regelmatig terug aan gesprekken, aan preken, aan briefwisseling met hen.

Daarnaast hebben mijn vrouw en ik de gewoonte ons langere tijd met één auteur bezig te houden. Soms met dezelfde, soms ook met verschillende auteurs. Zo heb ik me jarenlang beziggehouden met Calvijn, maar ook met Vestdijk. Inmiddels lezen we al een aantal jaren samen de geschriften van Octavius Winslow.”

Afhakers

Kerken worstelen met het bereiken en vasthouden van jongeren. „Zelf heb ik in heel verschillende regio’s gewoond. In Brabant stonden roomse buurvrouwen bij ons aan de deur om te zeggen dat ze voor mijn levensgevaarlijk zieke broertje baden. De Zaanstreek was in 1965 al erg geseculariseerd; een deel was fel communistisch of socialistisch, een ander deel elitair liberaal, en daartussen zat bijna niets.

In Moerkapelle kwam ik in de Biblebelt terecht, en ik vond het een voorrecht, vooral voor mijn gezin. Maar daar zijn weer andere zorgen. In de kleine gemeenten waarin ik opgroeide, Eindhoven en Westzaan, nam 100 procent van de jongeren deel aan zondagsschool, catechese en jeugdwerk. Je hebt elkaar daar nodig. In een grote gemeente mis je tientallen jongeren en op de jeugdvereniging zie je vaak zelfs minder dan de helft. Van de anderen blijft een deel wel bij de kerk, maar er zijn ook veel afhakers.”

Toerusting catecheten

Sinds kort is Büdgen voorzitter van een commissie die op verzoek van de Moerkapelse kerkenraad wegen zoekt om jongeren bij de gemeente betrokken te houden. „Wij kunnen hen niet vasthouden, maar moeten er middellijkerwijs alles aan doen wat we kunnen. Sinds een halfjaar hebben we een buddyproject: elke jongere is gekoppeld aan een ander gezin.

Ouders en ambtsdragers zijn verlegen om een handreiking: hoe voer je gesprekken, hoe maak je verslavingsproblematiek bespreekbaar, hoe houd je doeners in de kerk? Er is ook een groep jongeren die enorm betrokken is en alles leest wat los en vast zit, maar die daarin leiding nodig heeft: hoe behoud je hen voor de gereformeerde theologie?”

Büdgen is een van de vier docenten aan de masterclass die het Wartburg College vorig jaar heeft opgezet voor catecheten. „Dat slaat enorm aan. We houden ons niet bezig met de geloofsleer; dat is het terrein van de kerk. Wij geven pedagogisch-didactische handvatten: hoe breng je de leerstof zo dicht mogelijk bij jongeren? Daarbij mag je ook hoopvolle dingen doorgeven. Soms kom je een ambtsdrager of een voorbeeldige vader tegen bij wie je denkt: Jij was vroeger een jongere over wie we grote zorgen hadden.”

Fietsenmaker

De inzet voor de kerkjeugd blijft voor de 64-jarige bestuurder een belangrijke taak na zijn pensioen. „Ik blijf ook actief als bestuurslid van de stichting Mediawijzer en het Ds. B. Smijtegeltfonds en als lid van de raad van advies van Nieuwe Kans, een Rotterdams project om jongeren die overal zijn mislukt toch aan een startkwalificatie te helpen. Op 1 januari treed ik toe tot de raad van toezicht van het landelijk verband van reformatorisch passend onderwijs. Ik blijf lezingen geven en artikelen schrijven, maar wil er wel voor waken dat ik het na mijn pensionering nog drukker heb dan ervoor. Mijn gezin moet allereerst merken dat man, pa en opa veel dichterbij hen is. En er moet tijd overblijven voor mijn hobby: fietsen repareren. Heerlijk werk.”


W. Büdgen

W. Büdgen (1952), zoon van een Philipswerknemer, groeide op in Eindhoven en Westzaan. In september 1973 werd hij leraar Nederlands aan de Driestar in Gouda. Toen rector B. Stolk van de Jacobus Reviusscholengemeenschap in Rotterdam-Noord in november 1992 met pensioen ging, volgde Büdgen hem op. De school fuseerde in 1995 met de Guido de Brès en de Plancius in Rotterdam en de Balthasar Lydiusmavo in Dordrecht tot het Wartburg College. Büdgen werd lid van de kerndirectie en volgde J. Molenaar in 1997 op als voorzitter van het college van bestuur.

Na vier jaar Gouda woont het gezin Büdgen sinds 1979 in Moerkapelle. Daar was Büdgen diaken (1983-1985) en ouderling (1985-1997) in de gereformeerde gemeente. Hij gaf 23 jaar catechisatie en was 9 jaar voorzitter van de plaatselijke Rehobothschool. Tien jaar maakte hij deel uit van het bestuur van ZOA Vluchtelingenzorg.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer