„Niet één islamgeleerde tegen besnijdenis”
De staat moet terughoudend zijn in de discussie rond besnijdenis, vindt dr. Nathal Dessing. „De discussie moet vanuit de gemeenschap komen.”
De docent islam aan de Universiteit Leiden gaf haar mening maandag tijdens een zogeheten expertseminar over jongensbesnijdenis. Deze bijeenkomst van deskundigen vanuit verschillende wetenschappelijke disciplines werd georganiseerd door de Universiteit Utrecht.
Er is geen discussie over de besnijdenis binnen de islam, ook al variëren de meningen, zei dr. Dessing. Moslimwetenschappers zijn het erover eens dat de besnijdenis belangrijk is. „Geen enkele geleerde vindt dat de besnijdenis niet mag in de islam.”
De docent vindt het onjuist als de staat zich op dit moment in deze zaak zou mengen. Ze bekritiseerde de Leidse hoogleraar prof. dr. Paul Cliteur, die voor een verbod op besnijdenis is. Dessing verwacht dat het hem niet alleen om de besnijdenis te doen is, maar ook om de religieuze zaken daarachter.
Een discussie over de besnijdenis moet vanuit de gemeenschap zelf komen, betoogde ze. „Zodra mensen het vervelend vinden dat ze besneden zijn, is er discussie mogelijk. Als de staat er zich nu mee zou gaan bemoeien, heeft het iets arrogants.”
Prof. dr. Peter-Ben Smit, bijzonder hoogleraar aan de Universiteit Utrecht vanwege het Oud-Katholieke Seminarie, stelde dat niet alles wat in een gemeenschap geaccepteerd wordt goed is. Dr. Dessing: „Het gaat hier om een lange praktijk. De willekeur rond dit thema is pijnlijk.” Prof. Smit: „Dessings redenering riekt naar de soevereiniteit in eigen kring van gereformeerden.”
Dr. Bart Wallet, historicus aan de Vrije Universiteit, toonde aan dat besnijdenis van Joodse jongens al eeuwen tot discussie leidt. De Joodse gemeenschap in Nederland debatteerde er in het begin van de negentiende eeuw al over. Dat had onder meer te maken met Joodse artsen die vonden dat de regels rond besnijdenis aangepast moesten worden. De Joodse gemeenschap wendde zich tot de overheid, zodat er in 1820 een pakket vernieuwingen tot stand kwam. Het hield in dat degenen die de besnijdenis uitvoerden examen moesten afleggen en moesten voldoen aan vakbekwaamheidseisen. Verder kwamen er regels betreffende hygiëne en veiligheid. Deze regeling voldeed prima, aldus Wallet. Toen de kwestie in de landen om ons heen later aan de orde kwam, was de besnijdenis in Nederland goed geregeld.
De discussie over de besnijdenis heeft zich sinds 1970 verlegd. „Het gaat nu vooral over het individu en over de rechten van het kind, waarbij de vraag speelt of ouders dit hun kind mogen aandoen. Daardoor heeft het debat een groter bereik.”
De Joodse praktijk van de besnijdenis is divers geworden, constateerde dr. Wallet. Werd tot aan de Tweede Wereldoorlog zo’n 90 procent van alle jongetjes besneden, nu gaat het om minder dan de helft. Ook bestaan er verschillende soorten besnijdenissen.
De wetenschapper had geen verklaring voor het grote aantal christenen in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk dat werd en wordt besneden. Hij suggereerde dat het te maken kan hebben met het puritanisme en andere christelijke groeperingen daar. Wat goed was voor de Joden, zou ook goed zijn voor christenen. Maar er spelen ook argumenten mee zoals dat besnijdenis ziekten zou voorkomen.