De tong kan, in en buiten de kerk, veel kwaad aanrichten
Ten prooi aan emoties, verandert de tong mensen in schepen zonder roer – soms met de meest catastrofale aanvaringen. De apostel Jakobus spreekt weinig vleiende woorden over de tong. Dat deze een onberekenbaar kwaad is, vol dodelijk venijn, wordt niet alleen in de samenleving maar ook in de gemeente van Christus bevestigd. Christenen mogen zich er wel bewust van zijn. Van elk ijdel gesproken woord zullen ze in de dag van het oordeel rekenschap moeten geven.
Tot de levensheiliging behoort ook een voorzichtig woordgebruik. Door een zorgvuldiger weging van woorden zouden in het verleden kerkscheuringen wellicht te voorkomen zijn geweest. Wat mag een gemeente zich gelukkig prijzen als ze ambtsdragers heeft die in conflictsituaties het rechte woord spreken; die begenadigd zijn met gevoel voor humor, en de angel uit harde woorden halen; die aan conflictueuze situaties een wending ten goede geven; die iets uitstralen van Christus’ liefde.
De kerk, een plaats van gebed en vrede, het lijkt er niet altijd op. Schertsenderwijs merkte iemand van buiten de kerk onlangs op dat onkerkelijken één ding op kerkelijke mensen voor hebben: dat zij zich in elk geval niet aan kerkelijke zonden te buiten gaan. Hij doelde op de vele kerkelijke ruzies. Ze gaven hem het gevoel van: er zal mij misschien veel kunnen worden aangerekend, maar niet dat ik over het geloof heb geruzied. Hij ging nog een stapje verder: het zou weleens kunnen zijn dat ik er nog beter af kom dan jullie. Want de ‘gewone zonden’ die ik doe, zie ik bij christenen ook. En daar komt bij hen dan nog al dat ruziemaken bovenop.
Wie kerkelijke conflicten uit het verleden natrekt, zal ontdekken dat aan bijna elk schisma persoonlijke conflicten ten grondslag lagen. Eén ongelukkig gekozen woord kan niet te overziene gevolgen hebben. Eén gekwetst mens kan in een gemeente een destructieve werking hebben. Eén gemeentelid dat meent onheus te zijn bejegend, meet zich soms de rol van martelaar aan en weet een aanzienlijke groep sympathisanten om zich heen te verzamelen. De gezamenlijke viering van de geloofsgeheimenissen komt dan onder druk te staan. De prediking loopt gevaar geen nut meer te doen. Een proces van geestelijke vervreemding van elkaar dreigt op gang te komen.
Meerdere gemeenten leiden op deze wijze een kwijnend bestaan. Alle dingen die tot geordend kerkelijk leven behoren, worden nog trouw in gang gehouden, en individueel kunnen leden misschien nog goede dingen ervaren. Maar in onderlinge geestelijke verbondenheid is men ver verwijderd van het beeld dat de Heere Jezus van Zijn gemeente verlangt. Wat voelen kerkenraden zich soms machteloos om in zulke situaties de gemeente te corrigeren en bij te sturen. Om maar te zwijgen van situaties waarin kerkenraden op volstrekt ongelukkige wijze de problemen te lijf gaan. Ook daarvan kent de kerkgeschiedenis voorbeelden.