Schriftgezag vormt hart van web vol vragen
Het thema ”Schriftgezag” is als het hart van een web met talloze draden: Hoe heeft de Bijbel gezag? Wat is waarheid eigenlijk? Wat is inspiratie? Hoe verhouden het Oude en het Nieuwe Testament zich tot elkaar? Hoe is de canon ontstaan? Hoe functioneert het Schriftgezag in de geschiedenis van de kerk?
Het heeft lang geduurd voordat het er was, maar het is er dan toch van gekomen. Al in 2010 werd de publicatie van ”The enduring authority of the christian Scriptures” verwacht. Pas recent rolde het van de drukpers. Maar het resultaat mag er zijn. Het is een indrukwekkend boek geworden. Niet alleen vanwege de omvang –meer dan 1200 bladzijden– maar vooral vanwege de inhoud, waaraan tal van gerenommeerde deskundigen vanuit orthodoxe hoek hun bijdrage leverden. Zonder twijfel wordt dit het handboek over de Schriftleer voor de komende jaren.
Het boek is de vrucht van een conferentie die in 2010 plaatsvond in Chicago in de Verenigde Staten. Daar kwamen meer dan dertig theologen samen om vanuit verschillende disciplines hun licht te werpen op actuele discussies en vragen rond de Bijbel. Het onderhavige boek bevat een bewerking van deze bijdragen, inclusief enkele nieuwe opstellen.
Orthodox
Centraal in deze bundel opstellen staat het Schriftgezag. Dat is, zoals redacteur D. A. Carson stelt, het formele principe van het orthodoxe protestantisme. Het boek is ingedeeld in vier delen. Na de introductie van Carson, waarin hij ingaat op de belangrijkste vragen die vandaag de dag spelen, volgt er een historisch deel. Hierbij wordt er aandacht geschonken aan de Schriftvisie(s) in de Vroege Kerk (Charles Hill), de Reformatie (Robert Kolb), maar ook die van Karl Barth en de Rooms-Katholieke Kerk van de laatste honderd jaar (Anthony Lane). Wie enigszins bekend is met deze scribenten, weet dat het stuk voor stuk schrijvers van allure zijn die garant staan voor een gedegen inhoud.
In het tweede deel, getiteld ”Bijbelse en theologische onderwerpen”, komen uiteenlopende thema’s aan de orde, zoals de eenheid en de diversiteit van het Oude Testament (V. Philips Long), de verschillende literaire genres in de Bijbel (Barry Webb), Jezus’ visie op het Oude Testament (Craig Blomberg), de wijze waarop het Nieuwe Testament het Oude Testament gebruikt (Douglas Moo, Andrew Naselli), maar ook de vraag wat de leer van de ”claritas” (helderheid) van de Schrift nu precies betekent (Mark Thomson) of wat je aan moet met Bart Ehrmans bewering dat het geen zin heeft te geloven in het gezag van de Bijbel als we toch niet beschikken over de originele documenten (Peter Williams).
Het derde deel gaat vervolgens in op een aantal filosofische en epistemologische onderwerpen. Deze opstellen zijn abstracter van aard dan de voorgaande, maar niet minder belangrijk. Zo gaat godsdienstfilosoof Paul Helm in op het veel gesmade begrip ”inerrancy” (foutloosheid) en behandelt Kirsten Birkett het thema ”Schrift en wetenschap”.
Hierna volgt het laatste deel, waarin de vraag naar het Schriftgezag in een pluralistische en multireligieuze samenleving centraal staat. Wat zijn de uitdagingen waar de Koran de Bijbellezer voor stelt (Ida Glaser)? Hoe verhoudt de Bijbel zich tot hindoeïstische en boeddhistische geschriften? Het is goed dat deze praktische vragen niet genegeerd worden. We lezen de Schrift immers in een wereld die steeds meer een ”global village” is. Wie omgaat met andersdenkenden en -gelovigen zal deze vragen zonder meer herkennen.
Bewijs
Het is ondoenlijk om de inhoud van een dergelijke studie adequaat weer te geven binnen het bestek van deze bespreking. Daar zijn de onderwerpen te uiteenlopend voor. Als proeve echter een aantal elementen uit het hoofdstuk van Charles Hill over de Schriftvisie(s) in de Vroege Kerk. Dat is een belangrijke fase in de geschiedenis van de kerk, omdat we hier het dichtst op de eerste scribenten van het Nieuwe Testament zitten.
Hill toont aan dat de goddelijke oorsprong en het goddelijke gezag van de Schrift de vooronderstelling was waarmee de kerkvaders de Schrift benaderen en interpreteren. In de discussie met zijn heidense opponent Galen betoogt Clemens van Alexandrië dan ook dat christenen niet alles hoeven te bewijzen voordat zij geloven. Het geloof in God en Zijn Woord heeft een eigen gezag. Dat is een bewering die niet bewezen hoeft te worden, maar uitgangspunt is voor de benadering van de hele werkelijkheid.
Canon
Nu is het een feit dat de eerste christenen niet direct over hetzelfde Nieuwe Testament beschikten als wij vandaag. Het ontstaan van de canon is een proces geweest. Er bestond niet altijd eenstemmigheid over de vraag welke geschriften er wel of niet binnen die canon behoorden.
Dit gegeven wordt vaak aangedragen als argument dat de Schrift in de eerste eeuwen van de kerkgeschiedenis niet de status had die hij binnen het protestantisme heeft. Volgens verschillende onderzoekers is een „hoge visie” op de Schrift meer protestants dan vroegchristelijk. Zo beweerde Craig Allert in een studie enkele jaren geleden dat de kerk in de tweede eeuw geen canon nodig had, omdat ze beschikte over de geloofsregel (een serie kernovertuigingen die later gestalte hebben gekregen in de Twaalf Artikelen). Feitelijk betekent dit dat de traditie een hogere status krijgt toegemeten dan de geschriften die het Nieuwe Testament zijn gaan vormen.
Het belang van het opstel van Hill is dat hij deze bewering onderbouwt, ontkracht en weerlegt. De traditie spreekt de Schrift niet tegen en de Schrift de traditie niet. Dat kan niet, want zowel de traditie als het Nieuwe Testament gaat terug op een bron: de apostelen.
Het ontstaan van een canon van geschriften is geen late ontwikkeling, maar gaat terug op de eerste fase van de kerk. De gemeente in Jeruzalem wijdt zich aan de „leer van de apostelen” (Handelingen 2:42), en nog maar enkele decennia later draagt Paulus de gemeenten op dat zijn geschriften voorgelezen zullen worden – geschriften die al binnen dezelfde generatie op één lijn worden gesteld met de oudtestamentische geschriften (zie 2 Petrus 3:15-16).
Een ander bewijs voor deze hoge visie op de nieuwtestamentische geschriften is de fascinerende praktijk onder christelijke kopiisten om tekenen (”diplai”) te gebruiken bij het overschrijven van Bijbelcitaten. Als in een (niet-Bijbels) document dat overgeschreven werd een Bijbelgedeelte geciteerd werd, hadden kopiisten de gewoonte dit Bijbelcitaat te markeren met een teken. Het frappante is dat dit al gebeurt aan het einde van de tweede eeuw, in documenten waarin een tekst uit het Nieuw Testament wordt aangehaald – een bewijs van de hoge status die christenen aan deze teksten toekenden.
Dat blijkt ook uit de brief waarin bisschop Ignatius de gemeente van Filadelfia aanspreekt: „Ik beveel u niet zoals Petrus en Paulus.” Waarom niet? Zij waren apostelen, Ignatius niet. Dát is het fundamentele punt in de discussie: het gezag van de Schrift wordt bepaald door het apostolische karakter ervan. Begiftigd met de Heilige Geest, bekleed met het gezag van Christus, hebben de apostelen met goddelijk gezag gesproken en geschreven.
Zonder fouten
Een van de winstpunten van dit boek is dat het –hopelijk voorgoed– afrekent met de gedachte dat het geloof in de foutloosheid van de Schrift een moderne uitvinding is van Amerikaanse fundamentalisten in de twintigste eeuw. Deze studie toont aan dit de gemeenschappelijk overtuiging van de kerk is geweest van de Vroege Kerk en tot ver in de negentiende eeuw. Anders gezegd: een katholieke opvatting.
Zo schrijft de kerkvader Augustinus dat hij vast gelooft dat de auteurs van de Schrift volkomen vrij van fouten waren. Het advies dat hij daarbij geeft is nog steeds van groot belang: als er in de Bijbelse geschriften iets is wat tegengesteld aan de waarheid lijkt te zijn, ga er dan van uit dat of het manuscript fouten bevat, of dat de vertaler de betekenis niet goed heeft begrepen of dat je het zelf niet goed begrijpt. Dat is een bescheidener weg dan de Schriften zelf van fouten beschuldigen.
Resumerend: ”The enduring authority of the christian Scriptures” is een handboek van eminent belang. Elke predikant of student theologie zou zich moeten wapenen met de argumenten die dit boek te berde brengt. Met dien verstande dat nooit vergeten moet worden dat het gezag van de Schrift niet afhangt van goede argumenten. De Schrift laat zijn gezag het meest gelden wanneer die geloofd en gehoorzaamd wordt.
Vandaar dat Carson zijn voorwoord eindigt met de woorden van Jesaja: „Op dezen zal Ik zien, op de arme en verslagene van geest en die voor Mijn Woord beeft” (Jesaja 66:2).
Boekinfo
The enduring authority of the christian Scriptures,
D. A. Carson (ed.); SPCK Publishing, Londen, 2016; ISBN 978 1 78359 460 3; 1240 blz.; € 59,90.