Protestantse kerkopvatting debet aan afname kerkelijke betrokkenheid jeugd
Jongeren hebben soms niets met het instituut kerk, tot grote zorg van de oudere generaties, de ambtsdragers en de jeugdwerkers. Terecht wijzen zij naar de tijdgeest als schuldige. Maar laten protestanten de hand ook in eigen boezem steken, betoogt dr. E. E. Bouter.
Het proefschrift van dr. Van Wijnen over de kerkelijke betrokkenheid van jongeren heeft enkele kritische reacties opgeroepen (RD 17-9). Ik ben zelf nog niet in de gelegenheid geweest om deze dissertatie te lezen en zal er daarom hier niet op ingaan. Omdat ik me voor mijn eigen dissertatie heb verdiept in de protestantse kerkopvatting wil ik wel iets opmerken in aanvulling op de reacties zoals die staan in de krant van vorige week zaterdag.
Oorzaken
De crisis waarin de kerk verkeert, houdt ook in dat het instituut wordt vervangen door een netwerk. Vaak wordt dan als oorzaak gewezen op de tijdgeest. Deze is afkerig van gezag en van instituties en heeft een proces van de-institutionalisering en van detraditionalisering op gang gebracht.
Zonder iets daarvan af te doen, wil ik op nog een oorzaak wijzen, namelijk de Reformatie. Deze heeft relativerend uitgewerkt op het denken over het instituut kerk. Er is, en niet helemaal zonder reden, een protestantse angst voor de kerk als instituut. Angst namelijk voor een kerk die het Woord gaat overvleugelen en zo de Geest buitenspel zet.
Calvijn heeft daarom de kerk een zo minimaal mogelijke gestalte gegeven. Hij wilde de Geest niet voor de voeten lopen en het Woord zijn vrije loop geven. ”Sola Scriptura” is een van de leuzen die hierbij horen. In plaats van het katholieke: „De kerk is waar de bisschop is”, kwam het protestantse: „De kerk is waar het Woord en de sacramenten zuiver worden bediend”; of zelfs: „Waar het Woord is, is de kerk.”
Ook schoof de Reformatie, tegenover het instituut, het persoonlijk geloof naar voren. Het is mogelijk een onmiddellijke band met God te hebben, zonder dat de kerk daartussen zit. Toen Luther uit de Rooms-Katholieke Kerk was gezet en iemand hem vroeg waar hij nu kerkelijk moest blijven, antwoordde Luther: „Onder de hemel.” Ongetwijfeld heeft hierin voor de reformator een grote troost gelegen. Maar dit woord geeft ook iets aan van de argwaan waar de kerk sindsdien op mag rekenen. Als de poppen in het instituut wat al te wild gaan dansen, volgens ons oordeel, kunnen we altijd nog ”onder de hemel” geloven. Het is mogelijk rechtstreeks een band met de Heere te hebben, los van de kerk.
Dit heeft corrosief op het instituut kerk gewerkt. Er vormde zich in enkele eeuwen een kerkelijk veelstromenland. Het weggaan bij de ene kerk leidde weliswaar meestal tot de oprichting van een nieuwe kerk, maar de toon was gezet: je kunt uiteindelijk zonder de kerk. Het enkele feit dat er zo veel kerkjes zijn ontstaan, is al een verregaande relativering van het instituut. De kerk is betrekkelijk geworden. En dat valt kritische, nadenkende jongeren goed op. Als in een situatie drie agenten mij elk een verschillende aanwijzing geven, dan doe ik het verder wel zonder agent – zoiets.
Persoonlijke band
Als mogelijke remedie wordt in het RD van 17-9 terecht gewezen op de persoonlijke band met jongeren. Een navolgenswaardig voorbeeld wordt genoemd: bijeenkomsten in de pastorietuin. Vertrouwelijke gesprekken die worden gevoerd rond de skottelbraai, voorafgegaan door het lezen van een goed boek.
Hoe mooi dit echter ook is: als de band met de kerk vooral via de persoonlijke contacten met de voorganger gaat lopen, krijgt het evangelische kerkmodel de overhand. Dit model draagt een verre glans van het bisschoppelijk model maar dan volledig versplinterd. Gemis aan kerkbesef bij jongeren kan niet duurzaam worden vervangen door persoonlijke contacten. Want dan zal bij conflicten al spoedig afscheid van elkaar worden genomen.
Dat voorafgaand aan de skottelbraai heel argeloos juist John Bunyan wordt gelezen, is komisch en tragisch tegelijk. Uit Bunyans levensgang blijkt een grote eigenzinnigheid ten opzichte van het instituut kerk. Hoe stichtelijk zijn boeken ook zijn, Bunyan brengt niet echt kerkelijk besef bij. Het zonder ”waarschuwing aan de lezer” ter hand nemen van zulke boeken werkt het denken over de kerk als een netwerk in de hand.
Netwerk
Protestantse jongeren nemen zo een doorgaande relativering van het instituut tot zich. Op onverwachte momenten en tot schrik van de gemeente brengen zij het ”onder de hemel” van Luther weer in de praktijk en verruilen het instituut voor een netwerk.
Wie nadenkt over de plek van jongeren in de gemeente en de betekenis van het instituut kerk voor het geloof, moet ook de Reformatie tegen het licht durven houden. Het troostvolle en zeer persoonlijke ”onder de hemel” van Luther blijkt tegelijkertijd een verborgen gebrek van de Reformatie te zijn. Als we het instituut kerk voor de toekomst willen bewaren, moeten we boven de kerkopvatting van de Reformatie zoeken.
De auteur is predikant van de hervormde gemeente Amerongen-Overberg. Hij promoveerde eerder dit jaar op een onderzoek naar kerkelijk gezag.