Spotlight: Dorp aan de rivier
Herwijnen is een idyllisch ogend dorp aan de rivier. Maar onder de handen van Rudie van Meurs wordt het het toneel van een enorm sociaal drama, waarbij het zwarte geloof van de machthebbers en de bezitslozen een duistere rol speelt.
Na de bestsellers van Geert Mak over Jorwerd en Frank Westerman over de ‘graanrepubliek’ in Noord-Groningen stortten tientallen schrijvers zich op het genre van de dorps- en streekgeschiedenis. Die trend lijkt nog lang niet op zijn retour, want lezers houden van zulke boeken: vorig jaar nog had Chris de Stoop met een boek over zijn voorvaderlijke boerderij in de Hedwigepolder enorm succes.
Nu lukt het niet iedereen om een verhaal over zijn land van herkomst naar een hoog niveau te tillen. Daar is wél het nodige schrijftalent voor nodig, en vooral: een blik die breder reikt dan alleen de feitjes uit het eigen dorpsverleden. Er moet sprake zijn van een voortdurende afwisseling tussen het kleine verhaal van de hoofdpersonen en het veel grotere verhaal van de streek, het land en zelfs de wereld.
Zonder die grote lijnen gaat het niet. Dan blijft zo’n boek steken in anekdotes, en dan is het alleen maar leuk voor de eigen familie en de eigen dorpsgenoten. Maar wie echte geschiedschrijving wil beoefenen, zij het op menselijk formaat, moet een spade dieper gaan. Het verhaal van Geert Mak gaat niet alleen over Jorwerd, maar ook over de secularisatie in Nederland. En het verhaal van Frank Westerman gaat niet alleen over Groningen, maar ook over de grote ontwikkelingen in de landbouw en de economie in heel Europa.
Tegen die achtergrond bekeken is ”Een man als Daan” van voormalig onderzoeksjournalist Rudie van Meurs zeker geslaagd. Hij vertelt niet zomaar over Daan van Horssen, de jongen die in een arm arbeidersgezin in Hellouw opgroeide en later de socialistische voorman van Herwijnen werd. Zijn verhaal gaat over de grote strijd die tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw in het hele land de kop opsteekt. Over arbeiders die de armoede, de honger en de onwetendheid niet langer verdragen en eindelijk samen een vuist maken tegen de machthebbers: de gemeentesecretaris, de notaris, de grootgrondbezitters, de herenboeren, de dominee en de ouderlingen.
Van Meurs kan concreet en spannend schrijven, en hij is sterk in de tekening van het landschap, de dorpsbewoners, de sfeer van het verleden: „Van de rivier komt het stampende geluid van omhoog varende stoomboten. Aan de andere kant hoort hij hoe dijkwerkers hun zeisen haren en wetten, dat schrapende, roestige geluid van de wetsteen over de snede zal hem altijd bijblijven.” Al blijft het wél een raadsel hoe het de schrijver zelfs met een hoofdpersoon die nooit vloekt en niets met seks heeft, toch lukt om het een en ander daarvan door zijn tekst te strooien.
De beste stukjes van het boek doen denken aan de streekromans van Anne de Vries, Antoon Coolen en Theun de Vries. Kinderen van een jaar of tien die op blote voeten de bakstenen in de steenfabriek omkeren, of de school verzuimen om aardappelen te rapen op een eindeloze akker. Zwangere vrouwen die kruiwagens vol stenen duwen, en die zich volgens de opzichter niet moeten aanstellen als ze een miskraam krijgen. Mannen die vernederd worden en hun werk verliezen als ze niet zwijgen en dankbaar zijn. En, schokkender nog, boeren en ambtsdragers die dat alles met een beroep op het van God gegeven gezag goedpraten. Al dat schrijnende onrecht mag niet vergeten worden.
Tegelijkertijd vormt het gekozen kader ook het grote minpunt van dit boek, en niet alleen omdat het wat gedateerd aandoet. Omdat de schrijver álles in het licht van de grote klassenstrijd ziet, lukt het hem niet om los te komen van bepaalde stigma’s en vooroordelen. Dat is natuurlijk prima voor een pamflettenschrijver, en ook voor een romanschrijver, maar iemand die een reputatie als onderzoeksjournalist heeft en serieus geschiedenis wil schrijven, zou dat niet moeten doen.
De manier waarop Van Meurs over geloof en kerk schrijft, is tekenend. De vooroorlogse hervormden van Herwijnen en Hellouw typeert hij als zware „gereformeerde bonders” (wat in elk geval voor Herwijnen niet klopt), terwijl hij elders schrijft dat die bonders uit de Afscheiding voortkwamen of een „streng sektarische vergadering binnen de plaatselijke hervormde kerk” vormden. Nog zwaardere kerken en gezelschappen worden zonder aarzeling omschreven als „bevindelijk-gereformeerde sekte.” En alle soorten gereformeerden worden vrij rechtstreeks met de NSB verbonden.
Nu wás die link tussen geloof en NSB er zeker bij bepaalde personen in Herwijnen, maar het probleem van dit boek is dat het de lezer laat denken in groepen, niet in afzonderlijke mensen. Het schildert een mooi portret van één man, Daan van Horssen, gelaagd en gecompliceerd, maar die nuance is ver te zoeken als het om de andere groepen in de Herwijnense samenleving gaat. Arbeiders zijn goed en boeren zijn slecht, socialisten zijn goed en gereformeerden zijn slecht. En godsdienst is opium voor het volk, dat oude marxistische dogma lijkt Van Meurs hoog in het vaandel te voeren.
Wat dat betreft gaat hij verder dan Koos van Zomeren, die met ”Nog in morgens gemeten” (2006) ook een portret van Herwijnen tekende. Van Zomeren kijkt net als Van Meurs vanuit het ‘rode’ perspectief van de arme arbeiders uit de dijkhuisjes in de buurtschap ’t Rot, en ook hij heeft niet veel op met dominees en kerkmensen. Maar hij neemt in elk geval de moeite om de verhalen van de anderen –boeren, ambtenaren, middenstanders– op te schrijven.
Van Meurs heeft daar geen oog voor, en dat is jammer. Geen misverstand: ook die andere ”kleine luyden”, de gereformeerden, hebben er dikwijls een handje van gehad om de geschiedenis alleen vanuit hun eigen perspectief te bekijken. Ook zij kennen dat gevoel van ”wij tegenover de rest van de wereld”. Maar het is de taak van de geschiedschrijver om voorbij die tegenstellingen tussen groepen te kijken, om niet het eigen gelijk te zoeken, maar alle mensen uit het verleden zo veel mogelijk recht te doen. Dat is Van Meurs in dit boek helaas niet gelukt.
”Een man als Daan”, Rudie van Meurs; uitg. Bas Lubberhuizen, Amsterdam, 2016; ISBN 978 90 5937 466 9; 240 blz.; € 19,99.