Evangelisatie drijfveer bij werk Elvine de La Tour in Oostenrijk
Waarom zou een vrouw uit een schatrijke familie zich voor de allerarmsten gaan inzetten? Ook voor mij geldt: „Weid Mijn lammeren”, vond Elvine de La Tour.
Het lutherse gezin waarin Elvine Ritter von Záhony geboren wordt, kan zich in weelde baden, hoewel dat niet tot uitspattingen leidt. Het Duitse geslacht Ritter was bekend geworden doordat het sinds de Reformatie begaafde lutherse theologen had voortgebracht. Rijk werd het door de telgen die zich sinds midden 18e eeuw hadden toegelegd op handel, industrie, land- en wijnbouw. Door de handelsactiviteiten van Johann Christoph, de grootvader van Elvine, komen de Ritters in Görz (Gorizia) bij Triëst (Trieste) te wonen. Beide steden liggen nu in Noordoost-Italië, maar behoorden toentertijd tot Oostenrijk-Hongarije.
Verwaarloosde kinderen
Het huwelijk van Elvine met haar landgenoot graaf Theodor de La Tour blijft kinderloos. Dat wordt voor Elvine, die altijd een bijzondere liefde voor kinderen heeft gevoeld, een spoorslag om zich voor ándere kinderen in te zetten. Haar grote drijfveer ligt echter dieper. Ooit, bij het mediteren over de opdracht aan Petrus in Johannes 21, had ze zich gerealiseerd: „Ook ik heb de Heiland lief en zou graag Zijn lammeren weiden.”
Het liefdadigheidswerk ligt in Karinthië voor het oprapen. De dorpspriester brengt de jongens in deze streek godsdienst en de grondbeginselen van lezen en schrijven bij. Voor meisjes echter is er geen enkele vorm van onderricht. Ze groeien op voor galg en rad. Elvine bekwaamt deze meisjes in het Italiaans en haar man beijvert zich voor de oprichting van een basisschool.
De scharen verarmde, verwaarloosde kinderen die de streek doortrekken wekken eveneens het medelijden van Elvine op. Voor een aantal meisjes regelt zij een opvanghuis en een ‘huismoeder’ van Zwitserse afkomst. Bij gebrek aan geschikte ruimte elders, start dit eerste opvangproject van Elvine in Villa Russiz, het onderkomen dat het paar bij hun trouwen door vader Ritter ter beschikking is gesteld. Weldra zijn er achttien kinderen inpandig. Hulpkrachten brengen de kinderen zo veel mogelijk bij en Elvine leert hun het in deze regio verplicht gestelde Italiaans. Evangelist Reinmuth uit Görz komt godsdienst geven. Als in mei 1878 dan ook nog een bevoegde onderwijzer aangesteld kan worden, is de eerste protestantse basisschool van Oostenrijk een feit.
Hierna volgt de ene na de andere activiteit: een zondagsschool voor kinderen in Treffen (Karinthië), waar het echtpaar een buitenverblijf heeft; een school in Treffen; het opzetten van evangelisatiewerk in Karinthië; de opvang van bejaarden die van de ene boerderij naar de andere moeten zwerven; de aankoop van een verenigingshuis voor zending, diaconaat, kinderopvang en een hospitaal; het begint met de opvang van verwaarloosde jongens; de oprichting van een hospitium, verbonden met stadszending in Triëst. Een feestredenaar zei ooit dat de gravin zeven „kinderen” had en somde toen al haar projecten op. Elvine zelf miste in dat rijtje haar oudste dochter, die al in 1895, bij de opzet van het evangelisatiewerk door evangelist Galsterer, geboren was: „Deze dochter heet evangelisatie – het volk van Karinthië heeft het verleerd zijn leven naar Gods wet en inzettingen te richten.”
Tegenwerking
Hoe voorbeeldig al dit werk ook is, er komt krachtige tegenwerking van rooms-katholieke zijde. Oostenrijk was na de Reformatie ooit voor 9/10e deel protestants geweest, wat onder andere de verhoudingen tussen adel en boeren sterk verbeterde. De Contrareformatie heeft in Oostenrijk-Hongarije echter een van de zwartste bladzijden uit de kerkgeschiedenis geschreven. Kerk en staat trokken samen op in stelselmatige en gruwelijke bestrijding van het protestantisme. Velen werden gedwongen de barre tocht naar een ander land te maken. De Bijbel werd een verboden boek, dat in het dak, in stallen en zelfs onder mestvaalten verborgen werd. Op zaterdagavond kwam het Boek dan tevoorschijn en hielden de gezinnen huisgodsdienst, in het diepste geheim.
In de tijd van Elvine de La Tour is het edict van 1861 van kracht, waarmee keizer Franz Josef I, zelf overtuigd rooms-katholiek maar een rechtschapen vorst, Oostenrijkse protestanten volledige burgerrechten had verleend. Toch is daarmee in de praktijk de tegenwerking van rooms-katholieke zijde niet weg. Die speelt vooral op als rooms-katholieke meisjes samen met de eerste lichting protestantse meisjes uit Elvines opvanghuis in Russiz belijdenis willen doen in een lutherse gemeente. Elvine had overigens intern altijd streng gewaarschuwd tegen bewuste beïnvloeding.
De tegenwerking op plaatselijk en regionaal niveau is blijvend. Maar al het werk lijkt de genadeslag te krijgen door de bewuste tegenwerking van aartshertog en kroonprins Frans Ferdinand en zijn strengkatholieke vrouw. Door de moordaanslag in 1914 op het echtpaar, die mede de aanleiding vormt voor het uitbreken van WO I, wordt dit verhoed.
Tegenwerking, althans gebrek aan medewerking, is er ook van de kant van haar eigen, lutherse kerk. De leiding vindt het voldoende als het Evangelie gepreekt wordt en laat de sociale wantoestanden maar op hun beloop. De predikanten weigeren de volkszonden, vooral drankzucht, onzedelijkheid en ongehuwd samenwonen, bij hun naam te noemen.
Wie haar nooit tegenwerkt, is Theodor, Elvines man. Door velen gewaarschuwd, was ze indertijd het huwelijk met de rooms-katholieke, enigszins oppervlakkige graaf aangegaan. Ze dacht dat hij dankzij haar invloed binnen enkele jaren ook een oprecht christen zou zijn. Daarmee kwam ze bedrogen uit. Theodor blijft de vriendelijke, galante man. Wel staat hij achter bijna alle projecten van zijn vrouw, omdat ze ook tot sociale verbeteringen leiden; wel lezen ze ’s morgens aan tafel uit de meditatieve ”Lesungen” van Zinzendorf. Maar de diepe geestelijke eenheid blijft uit. Pas in de laatste fase van zijn leven komt Theodor tot de bewuste geloofskeus. Zijn einde is vrede. „Ik heb dertig jaar voor mijn man gebeden”, vertrouwt Elvine enkele goede vrienden toe.
Gebed
Bij alle belangrijke beslissingen wil Elvine er zeker van zijn dat ze in Gods weg gaat. In haar jaarbrief 1912 lezen we: „Ik heb ook dit jaar weer moeten leren hoe de nood, de aanvechtingen en de strijd, die in het leven van een kind van God nooit ophouden, ertoe moeten dienen om ons uit onze traagheid en hardheid des harten wakker te schudden, en met bidden en smeken ons vertrouwen te stellen op Hem, voor Wie geen geloof te zwak, geen uur te laat en geen nood te groot is. Hij, onze Heere en Heiland, wacht erop dat wij de weg van het gebed betreden, om ons te kunnen laten zien hoe groot Zijn macht is en hoe graag Hij helpt en gebeden verhoort.” De grote innerlijke rust die de gravin zelfs in de bangste nood uitstraalt –bijvoorbeeld de brandstichting in het complex, inkwartiering en deportatie vanwege de oorlog– is vrucht van een biddend leven en opvallende gebedsverhoringen.
Blijvende invloed
Wat is er over van het werk van gravin Elvine, die met opoffering van vrijwel haar hele, grote vermogen en geholpen door trouwe medewerkers aan zo velen materiële en geestelijke bijstand heeft geboden? Het kinderwerk in het nu Italiaanse Triëst is in rooms-katholieke handen overgegaan en het evangelisatiewerk is tot stilstand gekomen. Russiz werd een toonaangevend wijngoed. Maar in Treffen en andere Oostenrijkse plaatsen biedt ”Diakonie de La Tour” tegenwoordig meer dan 2000 mensen professionele begeleiding vanuit christelijke optiek. Drankbestrijding, diaconaat en evangelisatiewerk in Karinthië zijn blijvend dank verschuldigd aan de initiatieven van Elvine. De jaarfeesten, opgezet voor de hele, hardwerkende boerenbevolking, hebben inmiddels het karakter van rustperiode, gebedsdagen en conferenties voor predikanten en hun gezinnen gekregen.
Mozes!?
Op zekere dag levert een vrouw bij het kindertehuis in Treffen een pakketje af dat in een oude deken gewikkeld is… een baby. De zusters schatten het kind op drie maanden, maar later blijkt het al acht maanden oud te zijn. De vrouw had het bundeltje aan de bosrand gevonden. Als de gravin vraagt hoe ze de baby zullen noemen, roepen de andere tehuiskinderen in koor: Mozes! Want nog maar onlangs is de geschiedenis van Mozes verteld, die uit het water gered werd. Elvine wil echter de echte vindplaats (bos – woud – ”Wald”) in de naam laten doorklinken en vernoemt het baby’tje naar de waldenzeninspirator Petrus Waldemar Waldus. Als het jochie flink is aangesterkt, meldt de moeder zich plotseling. Ze had het geld voor opvang bij een andere vrouw niet langer kunnen betalen en had haar baby toen in arren moede in het bos achtergelaten. Nu wil ze nog eens proberen haar kleine Franz Joseph (want dat blijkt zijn doopnaam te zijn) weer dichter bij zich geplaatst te krijgen. Maar na acht dagen staat ze alweer bij gravin Elvine voor de deur. De nieuwe opvangmoeder had het kind niet willen houden, omdat het zo vaak huilde. De baby is na acht dagen nauwelijks meer te herkennen. Weldra blijkt hoe dat komt. Als een zuster het kind wil wassen, deinst ze ontzet terug. Het kleine lichaampje is van top tot teen bedekt met vette grijze luizen…
(Bron: ”Elvine de La Tour. Aus Liebe zu Gott und den Kindern”, door Anna Katterfeld).
Elvine de La Tour (1841-1916)
1841 (8 december) geboren in Görz als Elvine Ritter von Záhony; tweede in een gezin van zes kinderen; 1861 keizer Franz Josef I verleent Oostenrijkse protestanten volledige burgerrechten; 1868 Elvine trouwt met graaf Theodor de La Tour in Görz (= Gorizia, Italië, maar dan nog Oostenrijk-Hongarije); 1873 start opvang verwaarloosde meisjes in privéwoning, Villa Russiz; 1875 sticht protestantse school in Russiz, Karinthië; 1885 begint zondagsschool voor kinderen in Treffen, Karinthië; 1894 echtgenoot overlijdt; 1895 sticht school in Treffen, waarvoor zij haar juwelen verkoopt; 1895 begin evangelisatiewerk in Karinthië door evangelist Galsterer; 1898 eerste jaarfeest in Treffen; 1900 aankoop van Verenigingshuis voor zending, diaconaat, kinderopvang en hospitaal; 1903 begin opvang bejaarden, maar spits verlegt zich naar verwaarloosde jongens; 1908 oprichting christelijk tehuis, verbonden met stadszending in Triëst (dan nog deel van Oostenrijk-Hongarije); 1915-16 uit Russiz verdreven naar Zwitserland en Duitsland vanwege WO I; 1916 overlijdt (7 oktober) in Treffen; 1999 Oostenrijkse Posterijen wijden postzegel aan 125 jaar diaconaal werk vanuit Russiz.