Een hoop liefde en veel gaten
Het nieuwste boek van de Amerikaanse schrijfster Elizabeth Strout (1956), ”Ik heet Lucy Barton”, is zo anders dan haar beroemde roman ”Olive Kitteridge” dat je even moet omschakelen als je ze kort na elkaar leest.
Met ”Olive Kitteridge” uit 2008 won Strout de prestigieuze Pulitzer Prize voor fictie. Het boek, dat extra bekend werd door de verfilming ervan in 2014, portretteert verschillende inwoners van het kuststadje Crosby in de Amerikaanse staat Maine, en allemaal hebben ze op de een of andere manier te maken met de wiskundelerares Olive Kitteridge.
Olive Kitteridge is een stevig, kattig, koppig mens, met depressiviteit in haar genen, maar ze is ook sterk, en onverwacht mild als anderen in moeilijkheden zitten. Aardig lijkt ze niet, maar dan komt er zo’n alinea waardoor je wel met haar gaat meeleven: „Wat weet Suzanne van een hart dat soms zo schrijnt dat het een paar maanden geleden bijna bezweek, er de brui aan gaf? Inderdaad, ze neemt geen lichaamsbeweging, haar cholesterol is veel en veel te hoog. Maar dat is alleen maar een dekmantel die moet verhullen dat haar ziel eigenlijk op is.” Ze lijkt wel een echt mens, zo iemand die we allemaal wel kennen.
Elizabeth Strout kan heel goed mensen beschrijven, met hun hoop, liefde, angsten en pijn. Ze zijn gelaagd, niet zwart-wit. Elk hoofdstuk is een min of meer afgerond, sterk geschreven verhaal. Met gekruid taalgebruik, als dat bij de personages past.
In ”Olive Kitteridge” laat Strout veel zien: de huizen, de zee, het stadje. Tegelijk laat ze de lezer zelf conclusies trekken. In haar nieuwste boek ”Ik heet Lucy Barton” blijft er nog meer open. Het is kaler, abstracter, en hier en daar een metaverhaal: het zegt iets over het verhaal zelf, en over wat literatuur doet of zou moeten doen.
In dit boek blikt Lucy Barton terug op de jaren 80, toen ze in het ziekenhuis lag na een blindedarmoperatie waarvan ze te langzaam herstelde. Ze miste haar man en twee dochtertjes, die thuis waren. Haar moeder kwam op bezoek en bleef dagenlang naast haar bed zitten.
Dat is wat er gebeurt: Lucy ligt in bed, af en toe komt de dokter langs, en zij en haar moeder praten over mensen die ze beiden hebben gekend. Ze hebben het over mislukte huwelijken en treurige gebeurtenissen.
De tragiek zit hem in wat er niet gebeurt. Lucy en haar moeder praten niet over wat hen echt bezighoudt en raakt. Het verhaal gaat over gaten. Er zit een gat in de tijd: ze hebben elkaar jarenlang niet gezien. De geboorte van haar dochters meldde Lucy telefonisch aan haar ouders, verder contact ontbrak. Er zit een gat in Lucy’s leven: ze leefde als kind een geïsoleerd leven, miste gebeurtenissen die voor anderen normaal waren. Zoals spelen met vriendinnetjes, waarschijnlijk.
En er zit een gat in de liefde. Er is heel veel liefde, maar er gaat iets scheef. Op verschillende plaatsen in het verhaal zegt Lucy hoeveel ze houdt van iemand –van de dokter bijvoorbeeld, en van haar kinderen, en van een vriend– maar het schrijnt. Haar moeder houdt ongetwijfeld van haar dochter, maar zwijgt in alle talen en doet haar ogen dicht zodra het over zaken gaat die echt belangrijk zijn voor Lucy – over de verhalen die Lucy heeft geschreven en die gepubliceerd zijn, bijvoorbeeld.
”Ik heet Lucy Barton” is geen makkelijk boek waarin je kunt wegvluchten. Het brengt je eerder met beide benen in het rauwe leven terug. Met z’n manco’s, met z’n verbijsterende schoonheid.
Boekgegevens
”Ik heet Lucy Barton”, Elizabeth Strout; uitg. Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2016; 174 blz.; ISBN 978 90 254 4707 6; € 18,99.