Onderwijs & opvoeding

„Op elke school een loket voor jeugdhulp”

Niet alleen gezinnen en scholen hebben te maken met jongeren met psychische problemen, ook kerken. Het is voor alle drie de partijen belangrijk dat de drempel naar professionele, christelijke hulpverlening zo laag mogelijk is. „We moeten elkaar waar mogelijk versterken in het belang van de jongeren.”

Evert van Dijkhuizen
13 September 2016 18:25Gewijzigd op 16 November 2020 06:29
Elke dag wachten op hulp voor een jongere met psychische problemen is er één te veel. Vrijdag wordt in Gouda de tweede landelijke conferentie over reformatorisch passend onderwijs gehouden. Het doel is om scholen, jeugdzorg en kerken meer met elkaar te la
Elke dag wachten op hulp voor een jongere met psychische problemen is er één te veel. Vrijdag wordt in Gouda de tweede landelijke conferentie over reformatorisch passend onderwijs gehouden. Het doel is om scholen, jeugdzorg en kerken meer met elkaar te la

Vrijdag wordt de tweede landelijke conferentie over de verbinding tussen reformatorisch passend onderwijs –voor elke leerling onderwijs op maat– en christelijke jeugdhulp gehouden. Dit keer in het gebouw van Driestar educatief in Gouda. Het eerste congres was in februari vorig jaar op het Hoornbeeck College in Amersfoort. De kartrekkers zijn opnieuw Johan Flier, directeur van het Reformatorisch Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs, en Ernst van Vuuren, staffunctionaris passend onderwijs op het Hoornbeeck College.

Wat heeft het eerste congres opgeleverd?

Van Vuuren: „Er zijn door de aanwezige partijen –scholen, hulp­verleningsorganisaties en gemeenten– vier regiogroepen gevormd: Midden, Randstad, Noord-Oost en Zeeland. Alle partijen binnen deze regio’s werken zo veel mogelijk samen, met als doel dat jongeren die in een probleemsituatie terechtkomen zo snel mogelijk worden verwezen naar een professionele, christelijke hulpverlener. Verschillende resultaten daarvan worden vrijdag gepresenteerd op het tweede congres in Gouda.”

Wat is het specifieke doel van het nieuwe congres?

Flier: „Vooral de kerken erbij betrekken. In Werkendam bijvoorbeeld gebeurt dat al, met mooie resultaten. Ook ambtsdragers worden geconfronteerd met grote zorgen rond ­jongeren. Maar de drempel om deze jongeren te verwijzen naar de hulpverlening is vaak hoog.”

Van Vuuren: „Gelukkig hebben zich al deelnemers aangemeld namens de kerken. Sommigen werken in het onderwijs én zijn ambtsdrager.”

Waarom nu al nadrukkelijk naar de kerken kijken, terwijl er misschien nog zo veel andere verbeterpunten in het passend onderwijs zijn te realiseren?

Van Vuuren: „Op school komen wij jongeren tegen die problemen hebben op pastoraal vlak. Het is dan goed om samen met de jongere contact te zoeken met de kerkelijke gemeente en waar mogelijk als gezin, school en kerk samen te werken. Op het Hoornbeeck College hebben we al eens, samen met vertegenwoordigers van kerken, nagedacht over de vraag: Hoe verhoudt zich de hulpverlening tot het pastoraat? Ook op de komende conferentie is er over dit thema een workshop.”

Flier: „Ambtsdragers komen in het pastoraat schrijnende situaties onder jongeren tegen. Denk aan seksueel misbruik. Het meldpunt dat hiervoor is opgericht, wordt inmiddels door verschillende kerken gesteund. Dat is een positieve ontwikkeling.”

Hoe wilt u de rol van kerken binnen de mogelijkheden van passend onderwijs stimuleren?

Van Vuuren: „Door de kerken te wijzen op de mogelijkheden die er zijn. Sommige scholen nemen het voortouw door de hulpverlening binnenshuis te halen, zoals op het Hoornbeeck College. De ggz-instelling Eleos heeft enkele dagdelen per week een loket hier op school. De lijnen zijn kort. Als ambts­dragers dat weten, zullen ze sneller geneigd zijn een jongere met psychische problemen te wijzen op de mogelijkheid van hulpverlening via school.”

Hoe makkelijk zijn hulporganisaties ertoe te bewegen om naar school te komen?

Flier: „Alle reformatorische scholen voor voortgezet onderwijs is gevraagd hun deuren hiervoor open te zetten. De eerste reacties zijn positief. Bij de zorginstellingen ligt dat ingewikkelder. Ze zijn lang zelfstandig geweest en moeten veel energie steken in het binnenhalen van contracten bij de gemeenten. Ze moeten wennen aan de nieuwe situatie. Dat vraagt om afstemming. Als Eleos al op een school zit met een bepaald hulpaanbod, dan hoeft een ander er niet ook te gaan zitten. Maar om dat af te stemmen, is een spannende zaak.”

Van Vuuren: „De scholen zijn verder op dit gebied dan de zorginstellingen. Maar het vertrouwen groeit wel. Ze moeten leren elkaar werk te gunnen. Ook moet het besef verder doordringen: We redden het alleen niet. Wanneer we nu niet proberen met elkaar een goed hulpverleningsaanbod neer te zetten, zal de gemeente het voor ons organiseren. Laten we zuinig zijn op identiteitsgebonden hulp. Onze jongeren vragen er om. Het gaat om dertien christelijke en reformatorische zorginstellingen. Een fusie zou mooi zijn, maar dat is voorlopig een stap te ver. We gaan ze vrijdag op het congres wel prikkelen om meer samen te werken.”

Flier: „Een ander model is dat je één seculiere zorginstelling hebt, die medewerkers met verschillende levensbeschouwingen in dienst heeft. Als zich dan een jongere met een reformatorische achtergrond meldt, kan hij of zij om zo’n hulpverlener vragen. Ik betwijfel of dit de meest ideale vorm is, maar het is goed om het er met elkaar eens over te hebben. Je vermindert op die manier wel de onderlinge competitie en concurrentie.”

Van Vuuren: „Het lastige is dat niet alle instellingen met elkaar te vergelijken zijn. Sommige houden zich alleen met jeugdhulpverlening bezig, andere hebben ook volwassenen als cliënt.”

Op het vorige congres werd het als een probleem ervaren dat de decentralisatie van de jeugdzorg uitgaat van plaatselijke samenwerking, terwijl de reformatorische scholen en hulporganisaties regionaal of zelfs landelijk werken. Hoe is de situatie nu?

Flier: „Gelukkig is in de wet vastgelegd dat je een samenwerkingsverband mag hebben op basis van identiteit én dat ouders keuzevrijheid hebben wat betreft jeugdzorg. We vragen ons wel af of dit besef voldoende leeft in onze achterban. Regelmatig worden reformatorische probleemjongeren verwezen naar een hulpverlener die niets met identiteit heeft. Hoe heftiger de problematiek is, hoe eerder dat gebeurt. Dat is aan de ene kant te begrijpen: elke dag wachten is voor zo’n jongere er één te veel. Aan de andere kant krijgt zo iemand soms hulp die niet volledig recht doet aan de problemen en de relatie daarvan met de opvoeding thuis en de geloofsbeleving in de kerk.”

Op het vorige congres werd aangenomen dat zo’n 10 procent van de reformatorische jongeren tobt met psychische problemen. Is dat nog steeds zo?

Van Vuuren: „Dat zijn de jongeren die echt behoefte hebben aan forse ondersteuning. Dan gaat het niet over jongeren met bijvoorbeeld dyslexie. Sommigen zeggen: Het aantal probleemjongeren neemt toe. Ik herken dat ten dele. We doen meer aan preventie. Daardoor kunnen we het uitgroeien tot psychische problemen soms juist voorkomen.”

Welke verwachtingen heeft u van dit congres?

Van Vuuren: „Ik hoop dat de samenwerking tussen scholen en jeugdhulpverlening nog meer op gang komt. Dat we vrijdag positieve voorbeelden daarvan met elkaar kunnen delen, zodat anderen gestimuleerd worden.”

Flier: „De werkwijze van het congres is daarop aangepast. Na het ochtendprogramma vormen de deelnemers regionale groepen en inventariseren hun eigen knelpunten. Daarna gaan we die plenair bespreken.”

Van Vuuren: „De deelnemers zullen, als het aan ons ligt, geen kans krijgen om de hele dag achteroverleunend lezingen aan te horen. We willen voorkomen dat ze naar huis gaan zonder dat duidelijk is welk vervolg ze er in hun regio aan kunnen geven. Wat ons betreft levert dit congres concrete resultaten op voor alle deelnemers.”

Dit is het slot van een tweeluik over reformatorisch passend onderwijs. Vorige week dinsdag verscheen het eerste deel.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer