Politiek onderging in 50 jaar metamorfose
Met nog vier maanden te gaan maakt politiek Den Haag zich op voor de eindsprint van 2016. Ongetwijfeld worden het hectische maanden. Met de Kamerverkiezingen van maart 2017 in het verschiet, wordt dit een tijd van veel politiek nieuws: over kandidatenlijsten, over programma’s, over verkiezingscongressen. Een tijd ook van voortdurende speculaties over mogelijke regeringcoalities. Hoe kan er straks een kabinet gevormd worden als de partij die mogelijk de grootste wordt, de PVV, door niemand geaccepteerd wordt als regeringspartner?
Kortom: business as usual. Vier jaar geleden was de situatie niet veel anders, en in 2010 evenmin: een onrustig politiek landschap met talloze onvoorspelbare factoren, voordurend uit balans gebracht door het optreden van populisten. Alsof het nooit anders is geweest.
Toch was het decennialang wel anders. Nederland kende een lange periode van stabiele krachtsverhoudingen, waarin twee of drie grote partijen altijd weer bereid waren regeringsverantwoordelijkheid te dragen, en die met het oog daarop vrij soepel compromissen sloten.
Geleidelijk aan –soms ook schoksgewijs– werd dit anders. Die verandering werd dit jaar precies vijftig jaar geleden ingezet.
Ga maar na. In het omslagjaar 1966 werd D66 opgericht, een partij die ons „vastgeroeste” politieke stelsel wilde „opblazen”, en die het jaar daarop meteen met zeven zetels in de Kamer belandde. Ongekend! Het was het jaar van de Nacht van Schmelzer, die de verhoudingen tussen links en rechts langdurig op scherp zette. En het was het jaar van de electorale doorbraak van boer Koekoek, de eerste succesvolle populist op het Binnenhof. Kortom, vijftig jaar geleden werden de eerste stappen gezet op weg naar fragmentatie van ons politieke landschap en naar de onrust die het nu al zo lange tijd kenmerkt.
Dat er verandering in de lucht hing, had Nederland destijds best door. Maar waar dit alles op uit zou lopen, kunnen we pas vijftig jaar later enigszins overzien. Er vonden sindsdien in elk geval vier kenteringen plaats:
Een: Kamerverkiezingen kunnen het politieke landschap volledig op zijn kop zetten. Zo verloor het CDA in 1994 twintig zetels en marcheerde de LPF in 2002 met 26 zetels de Kamer in.
Twee: flankpartijen kunnen een aanzienlijke omvang bereiken. Zo piekte de SP in 2006 met 25 zetels en de PVV in 2010 met 24. Maar met deze partijen valt, zo bewees Wilders in 2012, moeilijk te regeren. Ja, een voordeel is dat zij een uitlaatklep bieden voor onlustgevoelens in de samenleving. Maar populistische politici wakkeren die onvrede ook aan en versterken die.
Drie: terwijl flankpartijen groeien, verschrompelt het traditionele midden, vanouds het gebinte van de Nederlandse politiek. Hadden CDA, PvdA en VVD in 1986 samen nog 106 zetels, in 2010 was dit teruggelopen naar 82 en in de laatste peiling blijven zij steken op 56. Dat maakt de kans op kabinetten van drie, vier of vijf partijen groter. Dit versterkt de relatieve invloed van kleine partijtjes, maar het maakt regeringscoalities gewoonlijk niet stabieler.
Vier: dat we in 2002, voor het eerst sinds eeuwen, in Nederland weer een politieke moord meemaakten, ontnam het Haagse spel een deel van zijn onschuld. Sinds de dood van Fortuyn weten we: je begeven in de politieke arena is geen sinecure en beslist niet zonder risico’s. Daar kan de permanent bewaakte Wilders over meepraten.
Nog één keer terug naar 1966. Alles moest anders, vond Van Mierlo. Maar zó, zoals het anno 2016 geworden is, heeft hij het vast niet bedoeld.
Hoe het ook zij, wij zullen het ermee moeten doen. En hoe terecht we ook klagen over politieke onrust en instabiliteit, dit kabinet lijkt in elk geval de rit te gaan uitzitten. Dat is hoe dan ook een prestatie.
Tel je zegeningen.