Gerhard Hormann over arbeidsplicht
De afgelopen dagen gonsde er een woord door mijn hoofd dat ik eerder associeer met Noord-Korea dan met Nederland.
Toch kwam ik het tegen in een eerder deze week verschenen rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau.
Dat rapport was kort in het nieuws vanwege de niet zo heel verbazingwekkende conclusie dat oudere werknemers opzien tegen de hogere pensioenleeftijd. Gemiddeld zou men bij voorkeur stoppen op 61-jarige leeftijd, terwijl het dan nog zes jaar duurt voordat het recht op AOW ingaat. Strikt genomen is dat helemaal geen nieuws, want het rapport constateert juist dat die ideale pensioenleeftijd al jaren onveranderd op hetzelfde niveau ligt.
Zelf had ik meer moeite met het uitgangspunt van het rapport, dat meteen al in de eerste zin wordt samengevat. Daar staat dat „de overheid wil dat de arbeidsdeelname verder toeneemt.” Punt. Dat geldt voor iedereen, dus ook voor vrouwen, oudere werknemers en mensen met een arbeidsbeperking. Vroeger heette dat laatste een ”handicap”, nu wordt vooral gekeken in welke mate je nog geschikt bent voor de arbeidsmarkt.
Merkwaardig genoeg wordt dat overheidsbeleid verder niet toegelicht. Er staat nergens waarom mensen steeds meer uren zouden moeten draaien en steeds harder zouden moeten werken, er wordt slechts geconstateerd dat „betaald werk een steeds prominentere plaats inneemt in het maatschappelijk leven.” Voorheen werkte je om de kost te verdienen en je gezin te onderhouden, nu bepaalt het in sterke mate je identiteit, je welbevinden en je plaats in de maatschappij.
Het woord plicht komt in het rapport maar liefst 44 keer voor, waardoor vanzelf de indruk ontstaat dat betaalde arbeid niet alleen voldoening schenkt en een onlosmakelijk deel vormt van een zinvol en waardevol bestaan, maar ook beschouwd kan worden als een soort strafwerk. Niet voor niets zeggen oudere werknemers doorgaans dat ze steeds langer „moeten” doorwerken.
Het rapport heeft als titel ”Aanbod van arbeid” en richt zich inhoudelijk eenzijdig op het arbeidspotentieel van alle volwassen Nederlanders, zonder daarbij rekening te houden met het aanbod van werk. Dat is merkwaardig, want je gaat ook geen extra huizen bouwen met een krimpende bevolking. Soms lijkt het wel of het rapport niet recentelijk is geschreven, maar eerst een decennium in een la heeft liggen verstoffen voordat het deze week werd gepresenteerd. Schrijven over arbeidsethos zonder ook maar één keer het woord robotisering of automatisering te laten vallen, getuigt niet alleen van wereldvreemdheid maar ook van kortzichtigheid.
Er dient in het huidige, snel veranderende tijdsgewricht juist te worden nagedacht over een zinvol bestaan zonder betaald werk, over de plussen en minnen van een onvoorwaardelijk basisinkomen, over een herwaardering van huishoudelijke taken, burenhulp, vrijwilligerswerk en mantelzorg, over een adequaat antwoord op baanvernietiging en een slinkende middenklasse.
Tegenover de plicht om te werken, staat wat mij betreft de plicht van de overheid om te zorgen voor voldoende betaalde banen of een ruimhartig sociaal vangnet dat rekening houdt met de ingrijpende gevolgen van robotisering en recht doet aan de menselijke behoefte om werk te zien als een vorm van bestaansrecht en levensvervulling. Dat heeft niets met arbeidsethos te maken, maar is wel zo ethisch.
De auteur is schrijver en publicist. Reageren? hormann@refdag.nl