Protesteren tegen uitwassen euthanasiepraktijk blijft nodig
Het openbaar ministerie hoeft geen vervolging in te stellen in een oude, beladen euthanasiezaak uit 2011. Dat schreef minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) deze week aan de Eerste Kamer. Met de brief sloot hij een beladen, schriftelijke gedachtewisseling af met de Eerste Kamerfracties van SGP en ChristenUnie over de kwestie.
Voordat het openbaar ministerie aan zet kwam, plaatste een regionale toetsingscommissie, net als SGP en CU, grote vraagtekens bij het optreden van de betrokken arts. Het euthanasieverzoek dat zij inwilligde, was van een wilsonbekwame patiënte die leed aan de ziekte van Huntington. Zes jaar voor haar dood had zij haar euthanasiewens vastgelegd in een schriftelijke wilsverklaring. Volgens de arts kon zij daar nog steeds op terugvallen, de toezichthouder vond van niet.
De vraag naar de geldigheid van zo’n verklaring stak al in november 2000 de kop op tijdens het Tweede Kamerdebat over de euthanasiewet. De onduidelijkheid daarover werd toen op een dubieuze manier beslecht. Zo’n verklaring blijft geldig, zo bepaalde de wetgever. Wel werd in de wetstekst een aanvullende, cryptische bepaling opgenomen die erop neerkwam dat de arts zo goed als dat vanwege de toestand van de patiënt nog mogelijk was moest nagaan of aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.
Voorzienbaar was toen al dat deze bepaling vanwege de vaagheid in de uitvoeringspraktijk voor grote problemen zou zorgen. Wanneer heeft een arts zorgvuldig bepaald of een wilsonbekwame patiënt ondraaglijk lijdt, wanneer heeft hij hem of haar voldoende over de mogelijke alternatieven voorgelicht?
De vraagtekens die de toezichthouder bij deze euthanasiezaak plaatste, waren levensgroot. Zo had de patiënte geen consistente doodswens en gaf zij af en toe aan geen euthanasie te willen. Voorgelicht over de voors en tegens van een verpleeghuisopname is zij nooit. De overtuiging van de uitvoerend arts dat zij uitzichtloos en ondraaglijk leed, berustte vooral op observaties van anderen en op overig indirect materiaal.
Tot een rechterlijke uitspraak die de bepaling had kunnen aanscherpen, komt het echter niet. Niet nodig, vindt zowel het openbaar ministerie als Van der Steur. Blijkbaar zijn zij de mening toegestaan dat wettelijke vaagtaal het leven voldoende beschermt.
De praktijk bewijst het tegendeel: het leven beëindigen van een wilsonbekwame medemens, van wie niet volstrekt zeker is dat deze nog steeds wil sterven, is door de brief van Van der Steur weer een stukje eenvoudiger geworden. Daar hoort in de volksvertegenwoordiging tegen te worden geprotesteerd; iets wat CU en SGP hopelijk blijvend zullen doen.
Het is waar, de vinger leggen bij uitwassen in de euthanasiepraktijk lijkt meer en meer een kwestie van getuigenispolitiek te worden. Zeker in een seculier land dat steeds onverschilliger staat tegenover de dood. Voor een christenpoliticus is getuigen van het leven echter geen schande; eerder een roeping. De laconieke manier waarop Van der Steur midden in het zomerreces de terechte zorgen van SGP en CU wegwuift, doet daar niets aan af.